Zaanse wortels: het land


De Zaanstreek bij Oostzaan.

ORIGINS – Zaan Roots: The Land (English Summary Below)

Mensen zijn als met een navelstreng verbonden aan het land onder hun voeten, ‘je bent waar je vandaan komt’ is een wijsheid die veel (eigenlijk alle) inheemse volkeren uitdragen. In het ‘geïnternationaliseerde westen’ gaat deze vlieger niet meer op. Hier lijken mensen te kunnen worden ingedeeld in drie groepen: mensen van nergens, mensen van ergens en mensen van overal. De eerste en derde groep zijn mensen die zich plezierig voelen op plekken waar ze niet noodzakelijk zijn geboren of opgegroeid. Over de tweede groep straks.

Mensen van nergens hechten niet zo zwaar aan hun omgeving. Bijvoorbeeld nomaden zijn mensen van nergens, net als rondreizende Roma en de meeste binnenvaartschippers. Ze kunnen gelukkig zijn zonder dat hun omgeving daar een overheersende rol in speelt. ‘Waar mijn hond is, is mijn thuis,’ heeft één van mijn buurtgenoten op een handgeschreven briefje in haar voorruit geplakt.

Mensen van overal hechten juist zwaar aan hun omgeving, maar zoeken daarin afwisseling, avontuur en vaak ook status – denk aan mensen met een ambitieuze ‘koopwoningcarriére’ die op hun zestigste eindelijk in hun gedroomde vrijstaande villa belanden, geeft niet waar, of denk aan expats en ‘internationals’ die om de paar jaar in een andere wereldstad willen wonen en werken. Ze kunnen alleen gelukkig zijn op een plek die hen aanspreekt (of waarmee ze hun mede-Instagrammers de ogen uitsteken).

Mensen van ergens –  ik ben er zo eentje – voelen zich diep verbonden met de plek waar ze vandaan komen. Eigenlijk is het voor hen onvoorstelbaar en praktisch onmogelijk om ergens anders te leven dan het ergens waar ze geworteld zijn. Ook al is die plek niet ideaal en kleven er misschien pijnlijke herinneringen aan.

Ik weet dat ik ‘van ergens’ ben uit bittere ervaring. Ik heb een poosje in het buitenland gewoond, in een mooie stad, in een romantische straat, in een lieflijk verandahuisje, vlakbij adembenemende natuur, een oceaan met walvissen en dolfijnen, omringd door kleurrijke mensen, gezegend met boeiend werk en een kansrijke toekomst – en ik ging kapot aan de heimwee naar ‘thuis’, het bonkige stuk Noord-Holland tussen Uitgeest en Amsterdam.


Op de Hempont, op weg naar de Zaanstreek.

Die heimwee ging nergens over, dacht ik. Of beter gezegd, het ging wel ergens over, maar het was altijd iets kleins en schijnbaar onbelangrijks. De stank van Forbo Krommenie (nu: Forbo Flooring Systems) of Cacao de Zaan, die afhankelijk van de windrichting walmend van de daken rolt. Altijd vieze bankjes op de treinstations. Flauwe moppen en slap geouwehoer in zangerig Zaans ‘heus-, teun- en keuken’-accent. Oneindige wolkenpartijen in de hemel boven de Hempont. Geveltjes en polderweilanden in ontelbaar veel tinten groen, en welk groen is nu het meest typisch ‘Zaans’? De bombastische betonkolos die het hoofdkantoor van Albert Heijn is. Een tunnel vernoemd naar mijn ome Jan Brasser, verzetsleider in WOII. Troosteloze winkelstraten, volgepakte grand café-terrassen, razende auto’s langs de provinciale weg, megakuddes hologige toeristen op de Zaanse Schans.

Ik dacht niet dat ik die zou missen, maar ik miste alles, ook wat ik verafschuwde. Het ging erom dat ik miste waar ik vertrouwd mee was. Dat ik wist: oh, ik ruik Cacao de Zaan, dus oostenwind. Oh, na die bocht komt die kerktoren, ik ben al in Zaandam. Oh, daar woonde vroeger tante Chris. Oh, ik ga naar Echte Bakker Kerssens voor een duivenkater. Oh, hebben ze die boom daar omgezaagd, wat verschrikkelijk. Oh, die fabriek is omgebouwd tot een broedplaats voor kunstenaars, wat leuk.

Ik kom dus uit de Zaanstreek en noem mezelf een Zaankanter, al woon ik momenteel in Amsterdam (waar ik het letterlijk niet over mijn lippen kan krijgen om mezelf ‘een Amsterdammer’ te noemen).


De Zaan bij de Zaanse Schans, mei 2019.

Een klein stukje Zaanse historie

DISCLAIMER. Ik ben geen deskundige op het gebied van Zaanse geschiedenis en daarom zal ik me beperken tot een globaal overzicht dat betrekking heeft op de thema’s binnen het kader van mijn onderzoek naar het fictieve Waddeneiland Zaankogerland, inclusief de strijd tegen het water,  waarbij ik me uiteindelijk zal richten op een beknopte geschiedenis van kleding en textiel in de Zaan – want dat is tenslotte waar dit project UITZET2090 over gaat. Voor gedegen kennis over de Zaanstreek is het beter om een bezoek te brengen aan het Zaans Museum, het Nederlands Openluchtmuseum of de digitale encyclopedie Zaanwiki . Een chronologisch overzicht van de Zaanse geschiedenis staat op de website Canon van Nederland – forward slash – Zaanstreek.

Oké, dus over de Zaanstreek.

De Zaanse strijd tegen het water

In de oudheid tot in de vroege middeleeuwen was de Zaanstreek een nat, drassig gebied dat regelmatig overstroomde. Mogelijk was de Zaanstreek een van die gebieden waar Romeinse geschiedschrijvers verbijsterd over optekenden dat hier koppige mensen rillend op winderige terpjes zaten te wachten, ‘als schipbreukelingen’, tot het waterpeil zou zakken. Wees gerust, niet alle bewoners waren zo koppig: het gebied was eigenlijk nooit permanent bewoond. Totdat in de twaalfde eeuw een groep Friezen neerstreek, overigens niet zonder wapengekletter, in het dorpje Oud-Zaanden, vlakbij de monding van rivier de Zaan in het IJ.


Noord-Holland circa het jaar 1350. De Zuiderzee is in wezen een tak van de Waddenzee. Stukken land verdwenen regelmatig onder water, terwijl elders stukjes land weer droogvielen. Beeld: Canon van Nederland.

In de eeuwen die volgden ontstond een reeks aan permanent bewoonde dorpjes langs de Zaanoevers en staken pionierende bewoners de veengronden af voor turf. Dit gebeurde vooral in het westelijke Assendelft, dat in verbinding stond met de hoger gelegen duinen langs de Noordzee. Door de veenontginning groeide Assendelft uit tot een zogenaamd ‘lintdorp’. In de oostelijke Zaanstreek vond de concrete strijd tegen het water een aanvang, met het opwerpen van dijken en dammen. Zo ontstonden typische ‘poldergronden’, een lappendeken van drooggemalen landjes en afwaterslootjes. Rond 1300 werd een beschermende ‘dijklus’ aangelegd rondom de hele Zaanstreek.


Een kaart van oostelijk Zaandam uit 1794 van kaartenmaker Jacob Oostenhout.

De Zaankanters hielden het ondanks – en zelfs mede dankzij – de dijken niet droog. Door inpoldering en veenontginning daalde de bodem sterk, tot zo’n anderhalve meter per eeuw, wat het risico op overstroming steeds groter maakte. Dijkdoorbraken waren niet zeldzaam. In de 14de eeuw waren er maar liefst zeven overstromingen. De laatste watersnood vond plaats in 1916, na een dijkdoorbraak in Waterland. Het dorpje Oostzaan en oostelijk Zaandam liepen helemaal onder en het was te danken aan de soldaten die de Stelling van Amsterdam bemanden in verband met de Eerste Wereldoorlog dat een grotere ramp kon worden voorkomen (het leger kwam met man en macht in actie, niet om de mensen te beschermen tegen de Duitsers maar tegen een veel verraderlijker vijand, het water).


Watersnood in Oostzaan, 1916.

Sindsdien zijn er her en der overstromingen geweest, van ondergelopen kelders tot ondergelopen straten, maar geen watersnood. Door de snelle opwarming van de aarde en de stijging van het zeewater is het risico op een watersnood wel weer stukken groter geworden, al wordt de Zaanstreek beschermd door waterkeringen en ligt Zaanstad, met name Zaandijk, wat hoger dan Amsterdam en omliggende gemeentes.


Het water komt. Nederland in 2300 volgens landschapsarchitecten VE-R (Remco Rolvink en Berrie van Elderen). Voor meer toekomstschetsen kijk op de website van Blauwe Kamer Ezine.

Omdat Zaankanters nu al bijna een eeuw droge voeten hebben, lijkt het soms alsof de strijd tegen het water gewonnen is, met Hollands vernuft en ‘high-tech’ waterkeringen. Te vroeg gejuicht, waarschijnlijk.

Een vroom maar eigenzinnig volkje

In de 16de eeuw werd de Zaanstreek vast bevolkt door een gemeenschap van zo’n 7000 zielen. Het religieus beladen woord ‘zielen’ is hier belangrijk, want Zaankanters waren zeer gelovig. Rond die tijd bekeerde praktisch de gehele Zaanse bevolking zich tot de radicale protestantse stroming van prediker Melchior Hoffman (1500-1553).  Zelf noemden de Zaankanters zich ‘Bondgenoten’. Hun tegenstanders doopten hen – excuus voor de woordspeling -–om tot ‘Wederdopers’ en als zodanig ging de groep de wereldgeschiedenis in, nadat Duitse Wederdopers in 1534 in de stad Münster poedelnaakt en ook vechtend over straat liepen om het Godsrijk te verkondigen. Naar verluid wilden honderden Zaankanters daarbij aanwezig zijn, maar ze werden tegengehouden bij Haarlem, Amsterdam en Genemuiden. De Bondgenoten probeerden nog in 1535 om het Godsrijk te verkondigen in Amsterdam, maar daar waren de Amsterdammers bepaald niet van gediend en er werd korte metten gemaakt met de hevig tekeer gaande naaktlopers. 13 Zaankanters werden onthoofd of verbrand, van 250 Zaanse ‘spijtoptanten’ is bekend dat ze gratie kregen.


Wederdopers jeremiëren (ja, ik moest het woord ook opzoeken) naakt door winters Amsterdam, februari 1535. Een fatsoenlijke vrouw houdt natuurlijk wel haar hul op (de persoon links). Beeld: Collectie Catharijneconvent, Utrecht.

Niet lang daarna volgden de Zaankanters een gematigder protestantse prediker en kerkhervormer, Menno Simons (1496-1561), die pacifist was. In de eeuwen die volgden bleef de Zaanstreek altijd een bolwerk van ‘gepassioneerde’ en vaak afwijkende overtuigingen, van strenge doopsgezinde geloofsgemeenschappen tot het anarchistisch georiënteerde socialisme van oud-predikant Ferdinand Domela Nieuwenhuis, van de grootschalige omarming van de CPN (Communistische Partij Nederland) tot een fanatieke anarchistische kraak- en punkbeweging in de jaren ’80 van de vorige eeuw. Zaankanters zoeken graag de contramine. Daarin blijken ze dus net zo koppig als hun voorouders, die, als ‘schipbreukelingen’, stug op winderige terpjes bleven zitten tot het water zou zakken.

Het ‘China’ van Amsterdam

Vanaf de 16de en 17de eeuw ontwikkelde de Zaanstreek zicht tot een van de eerste industriegebieden ter wereld. De Zaanstreek heeft lang gefungeerd als het ‘China’ van Amsterdam, inclusief aanhangende milieu- en luchtvervuiling. Dat wil zeggen dat in de Zaan alles werd geproduceerd, verwerkt, verhandeld en overgeslagen waar de Amsterdammers hun handen, water, grond en lucht niet aan vuil wilden maken. Het koken van walvistraan, om maar iets te noemen, gebeurde eeuwenlang in de Zaan. Dat leverde een indringende, misselijkmakende geur op, waardoor het dus ook vroeger al vreselijk kon stinken in de diverse Zaanse dorpjes. Al vonden de meeste Zaankanters dat je vanwege een beetje stank niet moet zeuren, want: ‘er wordt geld verdiend’.


Het grootste verdienmodel zat in de walvisvaart, walvisslachterij en walvisverwerking, vandaar dat in het wapen van Zaanstad niet één maar maar liefst twee walvissen zijn verwerkt. Een ander verdienmodel was de houthandel, voor de bouw van boten en huizen.

Dreef de Zaanse economie letterlijk op miljoenen afgeslachte walvissen, de Zaanse industrie draaide letterlijk om wind. Oftewel: molens. (Jawel lieve lezer, daarom staan er zo veel molens in De Zaanse Schans). De Zaanstreek kende in 1729, op het hoogtepunt van de ‘windaangedreven industrie’, een molenpark van 635 door de belastingdienst geregistreerde molens: 245 zaagmolens, 160 oliemolens, 61 pelmolens, 38 papiermolens en tal van andere molens, die alles produceerden wat met wind, maalstenen en stampers kon worden gemaakt.

Stijfsel, voor het stijven van linnen, was een belangrijk Zaans product dat werd gemaakt in het fabriekje ‘De Troffel’ en later in zetmeelfabriek ‘De Bijenkorf’, inmiddels overgenomen door het Britse concern Tate & Lyle. De Nederlandse stijvers stonden in Europa bekend als ambachtsmeesters, zeker in de 17de eeuw, toen de Europese adel en rijke elite extra status putten uit enorme molensteenkragen, al dan niet van dure kant. De zetmeelfabriek is ook heden ten dage één van de roemruchte stankproducenten van de Zaan.

De allerlaatste verfmolen ter wereld, De Kat, draait nog steeds op volle toeren op de Zaanse Schans. Hoewel de molen oorspronkelijk een ander product maakte, is De Kat tegenwoordig gespecialiseerd in natuurlijke pigmenten, kleurstoffen, beitsen en gommen.


Digitale reconstructie van de Zaanstreek rond 1730. Beeld: maker onbekend.

Toen de houthandel en walvisvaart grotendeels instortten zo rond het einde van de 18de eeuw (met uitzondering van houtwarenconcern Bruynzeel, dat pas twee eeuwen later de pijp aan Maarten zou geven), richtten de Zaankanters zich op de levensmiddelenindustrie. Ze gaven zichzelf weer een klinkende bijnaam: ‘De provisiekast van Nederland’, wat later werd geïnternationaliseerd tot ‘First in Food’. Niet helemaal onterecht, aangezien kruidenier/grootgrutter/supermarktketen Albert Heijn van Zaanse afkomst is en bekende merken uit de levensmiddelenbranche hun eerste fabrieken langs de Zaan hebben staan, zoals Verkade, Duyvis, Lassie, Honig, Cacao de Zaan.

Vanaf het midden van de 20ste eeuw tot het begin van de 21ste werden dankzij de algemene globalisatie van de wereldeconomie de meeste industriële bedrijven in de Zaanstreek opgekocht door grote internationale concerns. Zo werd Cacao de Zaan al in 1964 overgenomen door het Amerikaanse Grace en maakt het thans deel uit van ADM Cocoa; Forbo Krommenie, de beroemde linoleumfabrikant die zich al in 1912 aansloot bij de internationale Continental Linoleum Union, is heden ten dage ‘Forbo Flooring B.V.’ bij de ‘Forbo Group’ gevestigd in Zwitserland, wereldwijd marktleider in duurzame vloeroplossingen. In Assendelft zit nog wel een vestiging van Forbo. Ook Forbo is een beruchte stankproducent van de Zaan.

***

ENGLISH SUMMARY

People are tied to the land under their feet as with an umbilical cord, ‘you are where you are from’ is a wisdom that many (actually all) indigenous peoples propagate. This seems no longer valid in the ‘internationalized west’. Here people seem to be classified into three groups: people from nowhere, people from somewhere and people from everywhere. The first and third groups are people who feel comfortable in places where they were not necessarily born or raised. About the second group later.

People from nowhere are not so attached to their environment. For example, nomads are people from nowhere, just like traveling Roma and most commercial skippers. They can be happy within any environment that suits their needs. ‘Where my dog is is my home,’ one of my neighbours pasted in a handwritten note in her living room window.

People from everywhere attach great importance to a specific environment, but look for variety, adventure and often also for status in it – think of people with an ambitious ‘house-owning career’ who finally end up in their dream detached villa at the age of 60, no matter where that is, or think of expats and ‘internationals’ who want to live and work in a different metropolis every few years. They can only be happy in a place that appeals to them (or that makes them stand out from their fellow Instagrammers).

People from somewhere – like me – feel deeply connected to where they come from. In fact, it is unimaginable and practically impossible for them to live anywhere other than where they are rooted. Even if that place is not ideal and may hold painful memories.

I know I am ‘from somewhere’ out of bitter experience. I lived abroad for a while, in a beautiful city, in a romantic street, in a lovely veranda house, close to breathtaking nature, an ocean with playful whales and dolphins, surrounded by colourful people, blessed with exciting work and a promising future – and I was devastated by a hopeless yearning for ‘home’, that dreary part of Noord-Holland between Uitgeest and Amsterdam.

A small history of de Zaanstreek

From ancient times to the early Middle Ages, the Zaan region was a wet, swampy area that was regularly flooded. Possibly the Zaan region was one of those areas where Roman historians, bewildered, noted that here stubborn people shivered on windy mounds, like castaways, waiting for the water level to drop.

Rest assured, not all residents were as stubborn: the Zaan area was never actually inhabited permanently. Until in the twelfth century a group of Frisians settled there, with some clash of arms, in the village of Oud-Zaanden, near the mouth of the Zaan river. sprouting from the river IJ.

In the centuries that followed, a series of permanently inhabited villages arose along the banks of the Zaan and pioneering inhabitants crossed the peatlands for peat. This mainly happened in western Assendelft, which was connected to the higher dunes along the sea front in the west (the North Sea). Due to peat extraction, Assendelft developed into a so-called ‘ribbon village’.

In the eastern Zaan region, the concrete battle against the water began, with the construction of dykes. dams and pumping systems. This created the typical ‘polders’, a patchwork quilt of reclaimed land and drainage ditches.

Around 1300, a protective ‘dyke loop’ was constructed around the entire Zaan region. Despite, but also because of the dikes, the Zaankanters did not keep it dry. Due to reclamation and peat extraction, the soil sunk sharply below sea levels, to about one and a half meters per century, which increased the risk of flooding. Dyke breaches were a recurring event. In the 14th century there were no fewer than seven floods.

The last flood occurred in 1916, after a dyke breach in Waterland. The village of Oostzaan and eastern Zaandam were completely submerged and it was thanks to the soldiers who manned the Defense Line of Amsterdam in connection with the First World War, that a greater human disaster could be prevented (the army came into action with all its strength, not to protect people from the Germans but from a much more treacherous enemy, the water).

Since then, there have been small floods here and there, from flooded basements to flooded streets, but no great flooding. Due to the rapid warming of the earth and the rise of the sea water, the risk of a great flooding has increased again.

A devout but wayward people

In the 16th century, the Zaan region was populated by a community of about 7,000 souls. The religiously charged word ‘souls’ is important here, because Zaankanters were very religious. Around that time practically the entire population of Zaan converted to the radical Protestant movement of preacher Melchior Hoffman (1500-1553). The Zaankanters themselves called themselves ‘Allies’. Their opponents baptized them – excuse the pun – to be ‘Anabaptists’ and as such the group went down in world history, after German Anabaptists walked naked in the city of Münster in 1534 to proclaim the Kingdom of God.

It is been said that hundreds of Zaankanters wanted to go to Münster, but were stopped at Haarlem, Amsterdam and Genemuiden. The Allies tried to proclaim the Kingdom of God in Amsterdam as late as 1535, but the Amsterdammers were certainly not amused and put the fierce raging nudists to a halt. 13 Zaankanters were decapitated or burned, 250 Zaanse ‘regretfuls’ are known to have been pardoned.

The Zaan region: the ‘China’ of Amsterdam

From the 16th and 17th century, the Zaanstreek developed into one of the first industrial areas in the world. The Zaan region has long functioned as the ‘China’ of Amsterdam, including severe environmental and air pollution. This means that everything was produced, processed, traded, shipped and overhauled in the Zaan which the Amsterdammers did not want to dirty their hands, water, soil and air with. The cooking of whale oil, to name just one thing, took place in the Zaan for centuries. This resulted in a penetrating, nauseating smell, so it could stink excruciatingly in the various Zaan villages. Although most Zaankanters thought that you should not complain about ‘a little stench’, since ‘money is being made’.

As the Zaan economy literally floated on millions of slaughtered whale carcasses, the Zaan industry literally revolved around wind. In other words: windmills. (Yes dear reader, that’s why there are so many windmills in De Zaanse Schans). In 1729, at the height of the ‘wind-powered industry’, the Zaanstreek had a windmill park of 635 mills registered by the tax authorities: 245 saw mills, 160 oil mills, 61 peeling mills, 38 paper mills and many other mills that produced everything that could be manufactured with wind, millstones and pestles.