Marketing

WHAT GOES – Marketing (English Summary Below)

Als culturele uiting heeft kleding veel te zeggen over de tijd waarin zij gedragen wordt. Professor Phyllis Tortora, emerita professor textiel- en modegeschiedenis aan het Amerikaanse Queens College, laat in haar boek Dress, Fashion and Technology. From Prehistory to the Present (2015) bijvoorbeeld goed zien hoe de uitvinding van nieuwe transportmiddelen leidt tot de ontwikkeling van nieuwe kledingstijlen. Zo bleken hoepelrokken uit de 19de eeuw onpraktisch in de stoomtrein en dus maakten de metersbrede crinolines plaats voor de sluikere ‘queues de Paris’. Begin 20ste eeuw bleken die op hun beurt weer ontzettend onhandig in de auto en dus kwamen er jurken zonder brede lichaamsvorming en er kwamen rokken op kuithoogte. Later in de jaren zeventig kwam het broekpak in de mode toen commerciële vliegreizen in een volgepakt toestel de minirok wel heel onbetamelijk maakte.

Hetzelfde geldt voor de effecten van ‘indoor’ klimaatbeheersing. In de tijd van hout- en kolenkachels moesten er ’s winters gevoerde jakken met bontkragen, warme truien en dikke sokken in dikke sloffen worden gedragen in huis. Tot ver in de 20ste eeuw gebruikten Nederlandse vrouwen een houten stoof om hun voeten en handen te warmen en werd de stoof als handtas meegedragen naar de kerk of tijdens visitebezoek. Maar na de uitvinding van de centrale verwarming en spouwmuurisolatie kon het volstaan om thuis in een joggingbroek en T-shirt te lopen, om dinergasten te ontvangen in een piepklein zwart jurkje en om op kantoor het hele jaar door 20 denier panty’s aan te hebben. De ‘onesie’ of eendelig huispak van kreukvrij fleece kwam in opkomst toen Netflix ‘binge watching’ mogelijk maakten en er langdurig, soms wel acht uur achter elkaar, op de bank moest worden gelegen.


De stoof was in koude winters in koude tochtige huizen onontbeerlijk. Ze werd zelfs als ‘handstoof’ meegedragen naar de kerk op zondag.

Wat algemeen wordt gedragen zegt veel over een cultuur en wat daarin als normaal of als waardevol wordt beschouwd. ‘Je bent wat je draagt en je draagt wat je doet.’ Dat geldt niet alleen voor bepaalde tijdsperiodes, maar ook voor bepaalde levensovertuigingen en sociaal-maatschappelijke visies. Wat je draagt zegt iets over hoe je naar de wereld kijkt.

Andersom kan ook. Kleding kan worden gebruikt om een zeker wereldbeeld of ideologie uit te dragen of zelfs op te leggen. Wat je draagt, is dan een  vorm van marketing. Kleding kan worden ingezet als politiek instrument, als propaganda en als uiting van verzet. De eerste twee werden omarmd door koningin Elizabeth I van Engeland (1533-1603). Haar zwaar met edelstenen, goudwerk en onbetaalbare kant beladen kleding was bijna een theaterstuk: ze wilde laten zien hoe oogverblindend, onverzettelijk, eeuwig aantrekkelijk en machtig zij was, als ‘kwetsbare’ vrouw op de troon van een groeiend wereldimperium. Trouwens maakte Elizabeth I voor kleding ook letterlijk politiek beleid, een in de wet verankerde ‘dress code’. De zogenaamde ‘sumptuary laws’ bepaalden onder andere dat alleen leden van de koninklijke familie en de allerhoogste adel goudlaken en de kostbare kleur paars mochten dragen, en dat Engelse onderdanen uitsluitend textiel mochten kopen van Engelse handelaren. Katoen uit India en wol uit België waren in Engeland streng verboden en dat was om de Engelse economie te beschermen.

Eeuwen later zette Mahatma Gandhi, politicus en onafhankelijkheidsstrijder (1869-1948), zich af tegen de imperiale overheersing van Engeland in het gekoloniseerde India. Als bepleiter van geweldloos verzet gebruikte Gandhi kleding als verweer en politiek statement. Zo nam hij in het partijprogramma van zijn vrijheidsbeweging een eigen versie op van ‘sumptuary laws’: een ‘swadeshi’ of boycot van buitenlandse goederen, Engelse in het bijzonder, met name kleding. Als uiting van grootschalige burgerlijke ongehoorzaamheid riep hij elke Indiaas gezin op om zelf garen te spinnen, stof te weven en kleding te maken. Zelf besloot Gandhi in 1921 alleen nog een eenvoudige lendendoek (‘dhoti’) en sjaal te dragen, uit solidariteit met de onderdrukten en de armen in India en als ultiem protest tegen de koloniale overheersers in deftige en dure kledij. Met succes overigens. De Britse premier Winston Churchill werd onpasselijk van Gandhi’s ‘alarmerende en ook misselijkmakende’ kledingkeuze. Hij noemde Gandhi schertsend een ‘halfnaakte fakir’ en vond het een schande dat iemand zo schaars gekleed in gesprek durfde gaan met vertegenwoordigers van de ‘King-Emperor’. In 1947 schudde India de Britse overheersing van zich af.

Politiek bedrijven met kleding kan ook op kleinere schaal, bijvoorbeeld als symbool in een emancipatiestrijd.

bloomers 1851 design Elizabeth Miller
De ‘bloomer’ (geplooide pofbroek) werd in het midden van de 19de eeuw gedragen door vrouwen die zich verzetten tegen de restricties die vrouwen werd opgelegd. Vrijer bewegen (letterlijk: niet in de stalen kooi van een hoepelrok/crinoline) stond voor de draagster van bloomers gelijk aan een gelijkwaardiger ‘vrijer’ positie in de maatschappij.

Tijdens recente protesten tegen systematisch racisme in de Verenigde Staten (zomer 2020) gebruiken organisaties als Black Lives Matter de ‘black cowboy’ als symbool voor gelijkwaardigheid. Cowboys, misschien dé vaandeldragers van de Amerikaanse pioniersgeest, waren niet alleen witte ‘Marlboro Mannen’ is de boodschap; cowboys waren een diverse mengelmoes van avontuurlijke mannen uit allerlei culturele groeperingen, waaronder dus de Afro-Amerikaanse, en zij hebben gezamenlijk bijgedragen aan de vorming van de Verenigde Staten. Foto (c) Kayle Reefer / New York Times.

‘Onze’ tijd, de hoogtijd van de geglobaliseerde wereldeconomie, toenemende massaconsumptie en het neoliberale gedachtegoed, staat in het teken van ‘steeds meer’, ‘steeds beter’, ‘steeds sneller’ en ‘steeds internationaler’. Dit heeft een weerslag op wat mensen dragen en op wat zij normaal vinden om te dragen. ‘Shopping’ is in de neoliberale consumentenmaatschappij zowel een economische als recreatieve bezigheid. Kleding is een bewijs van koopkracht, iets wat in het neoliberale gedachtegoed als ‘succesvol’ wordt bestempeld. Veel en (heel) dure kleding voor de mensen met veel koopkracht; veel en (heel) goedkope kleding voor de mensen met wat minder koopkracht. Wereldwijde merken zijn overal ter wereld actief, waardoor overal ter wereld dezelfde kleding wordt gedragen (zoals een gestipt jurkje van Zara, die zelfs een eigen Instagramaccount kreeg). Professor Phyllis Tortora, noemt dit fenomeen ‘world dress’ (wereldmode), al is de door massaproductie ontstane standaard uitrusting voor de meeste mensen op aarde geen stippenjurkje maar een T-shirt of sweater op een spijkerbroek met slippers of sneakers. Marketing is de olie waar deze machine op loopt.

Helaas leidt de geglobaliseerde wereldeconomie tot méér productie, méér consumptie, méér energieverbruik, méér vervuiling en méér afval dan de aarde en de biosfeer kunnen verdragen. De geglobaliseerde kledingindustrie haalt niet alleen lokale stijlen en streekgebonden drachten door de eenheidsmangel maar helpt eveneens lokaal gevestigde textiel- en kledingproductie om zeep. Johan van den Acker, een van de laatste textielproducent van Nederland en bekend van de geliefde ruitjesstoffen voor theedoeken, ging in 2018 failliet omdat het bedrijf niet langer kon concurreren met internationale lageprijsgiganten als Action. Om nog maar te zwijgen van de textielslaven in de lagelonenlanden, die onder barre omstandigheden en voor veel te weinig betaling al die ‘world dress’ kledingstukken voor de Westerse markt in elkaar moeten naaien.

Een manier om hiertegen (geweldloos) in verzet te komen is om, net als Mahatma Gandhi, de neoliberale ‘kledinginfrastructuur’ van marketing, Instagram, fast-fashion en fun-shoppen (‘retail-entertainment’) te boycotten. Kleding kan zo nog steeds worden ingezet als instrument voor burgerlijke ongehoorzaamheid. Zelf garen spinnen en stof weven is misschien te veel gevraagd voor de gemiddelde Nederlander, die het woord ‘spinnen’ eerder zal associëren met een work-out in het fitnesscentrum dan met het maken van een weefseldraad, maar zelf kleding maken is een vrij eenvoudige manier om de wereld een beetje te verlossen uit de greep van de ‘neoliberale onderdrukking’. Eigenlijk net als geen vlees meer eten.

***
ENGLISH SUMMARY

Dress as rebellion

What is generally worn says a lot about a culture and what is considered normal or valuable in it. ‘You are what you wear and you wear what you do.’ This applies not only to certain periods of time, but also to certain beliefs and social views. What you wear says something about how you view the world.

The other way round is also possible. Clothing can be used to convey or even impose a certain world view or ideology. Clothing can be used as a political instrument, as propaganda and as an expression of resistance. The first two were embraced by Queen Elizabeth I of England (1533-1603). Her clothing, heavily laden with precious stones, gold embroidery and priceless lace, was almost theatre: she wanted to show how dazzling, unyielding, eternally attractive and powerful she was, as a ‘vulnerable’ woman on the throne of an expanding world empire. By the way, Elizabeth I literally made policies for clothing, a ‘dress code’ enforced by law. Her so-called ‘sumptuary laws’ stipulated, among other things, that only members of the royal family and the highest nobility were allowed to wear gold cloth and the costly colour purple, and that English subjects were only allowed to buy textiles from English merchants. Cotton from India and wool from Belgium were strictly forbidden in England, and that was to protect the English economy.

Centuries later, Mahatma Gandhi, Indian politician and independence fighter (1869-1948), opposed England’s imperial rule in colonized India. As an advocate for nonviolent resistance, Gandhi used clothing as a means of protest and as political statement. For instance, in the party program of his freedom movement he included a version of ‘sumptuary laws’, the ‘swadeshi’ or boycott of foreign goods, English in particular, mainly clothing. As an expression of general civil disobedience, he called on every Indian family to spin yarn, weave fabric and make clothing themselves. In 1921 Gandhi himself decided to wear only a simple loincloth (‘dhoti’) and scarf in solidarity with the oppressed and the poor of India and as an ultimate protest against the colonial rulers in posh and expensive dress. With success. To be sure the British Prime Minister Winston Churchill became ‘nauseated’ with Gandhi’s ‘alarming’ clothing choice. He sarcastically called Gandhi a ‘half-naked fakir’ and thought it shameful that someone so sparsely dressed dared to speak with representatives of the King-Emperor. In 1947, India shook off British rule.

‘Our’ time, the heyday of the globalized world economy, cumulative mass consumption and neoliberal ideology, is all about ‘more and more’, ’better’, ‘faster’ and ‘more international’. This has an impact on what people wear and what they find normal to wear. Shopping is both an economic and a recreational activity in the neoliberal consumer’s society. Clothing is proof of purchasing power, something that is considered ‘successful’ in neoliberal thinking. Lots of (very) expensive clothes for people with a lot of purchasing power; lots of (very) cheap clothes for people with less purchasing power. Global brands are active all over the world, which means that the same clothes are worn all over the world (such as a dotted dress by Zara, that even got its own Instagram account). Professor Phyllis Tortora, calls this phenomenon ‘world dress’, although the mass-produced standard attire for most people on Earth is not a polka dotted Zara dress but a T-shirt or sweater, jeans, with slippers or sneakers.

Unfortunately, the globalized world economy leads to more production, more consumption, more fossil fuels usage, more pollution and more waste than the earth and the biosphere can tolerate. The globalized clothing industry is moreover not only wrecking local styles and regional attire, but is also exterminating locally-based textile and clothing production. Johan van den Acker, one of the last textile producers in the Netherlands and known for the much-loved checkered fabrics for tea towels, went bankrupt in 2018 because the company could no longer compete with international low-price corporations such as Action. Not to mention the textile slaves in the low-wage countries, who have to sew all those ‘world dress’ garments for the Western market under harsh conditions and for far too little payment.

One way to (non-violently) protest against this is to boycott, like Mahatma Gandhi, the neoliberal ‘clothing infrastructure’ of fast-fashion and fun-shopping (‘retail entertainment’). Clothing can thus still be used as a powerful instrument for civil disobedience. Spinning yarn and weaving fabric yourself may be too much to ask for the average Dutch person, who is more likely to associate the word ‘spinning’ with a workout in the fitness centre than making a fabric thread, but making your own clothes is a fairly simple way to free the world a little from the grip of ‘neoliberal oppression’. Actually a bit like not eating meat anymore.