Huik

#Nul afval #Modulair design #Naaien (zie ‘technieken van Zaankogerland’)

De huik is van oorsprong een zeer lange vierkante mantel (meer een deken of cape) die aan één zijde wordt samengebundeld, dan strak aangesnoerd, dan met de aldus gecreëerde ’knot’ op het voorhoofd gezet. Soms wordt aan de stofbundel een soort ‘dophoedje’ vastgenaaid, zodat de huik stevig blijft hangen op het voorhoofd. Een vrouw kan grotendeels onder het gewaad verdwijnen.

Huiken zijn typisch Nederlands en worden vanaf de vroege middeleeuwen gedragen door bijna alle huisvrouwen als ze de deur uit gaan. In de Nederlandse streekdrachten is de huik tot laat in de 20ste eeuw een kledingstuk voor de ‘zware’ rouw. De huik wordt dan tijdens de uitvaart of rouwdienst aangetrokken door de weduwe (of de moeder), wier gehele lichaam, inclusief gezicht, van top tot teen onder de huik schuilgaat.

Op Zaankogerland is de huik vooral een winterkledingstuk dat extra warmte biedt op koude dagen, vooral als er sprake is van een snijdende wind die komt van zee. Omdat er vaak zo’n sterke zeewind is op het eiland, is de Zaankoger huik korter dan de traditionele huik en van onderen afgerond, zodat ze minder wappert.

Deze winterhuik is gemaakt van synthetisch vilt en heeft een lasergesneden dessin van open zeesterren, die met lasergesneden modules zijn verbonden. De huik is gevoerd met ongebleekte katoen. Het aangestikte ‘dophoedje’ is een lange rechte lap katoen die aan één kant over de volle lengte is gerimpeld en strak aangesnoerd, waardoor een ‘worstje’ ontstaat. De korte zijden zijn aan elkaar genaaid en zo zit onder het worstje ineens een rond dophoedje, als het hoedje van een eikel. De rand wordt met grove steken vastgenaaid. Overgebleven modules zijn vervolgens gebruikt om de randen van de huikkroon te versieren.

Omdat de huik uit twee rechte lappen stof wordt gemaakt, blijven er geen restjes over.


Vrouw met huik, Wenceslaus Hollar (1627 – 1636). Beeld: Rijksmuseum.