Memo Post-EDO textiel op Zaankogerland

Uiteenzetting voor een korte geschiedenis van post-EDO textiel op Zaankogerland
(eerste concept)
Door STIENTJE T. MOLENAAR, textielhistorica
Januari 2090 AD / Voorjaar 1.602.090 NL

For an English version please download the translated pdf at the bottom of this page.

Achtergrond

Na EDO (Ergst Denkbare Overstroming) in 2027 AD (1.602.090 NL in de huidige Zaankogerlander jaartelling, zie ook verder) ging in noord-westelijk Nederland het meeste textiel verloren in de vloedgolven. De mensen die ervoor kozen om achter te blijven op de hoger gelegen terp (uiteindelijk het waddeneiland) Zaankogerland vlakbij het voormalige dorp Zaandijk moesten het in de eerste jaren na EDO letterlijk doen met de kleding die ze aan het vege lijf hadden en wat er op verdiepingen boven de waterlijn bewaard was gebleven. Vaak was dat oude of antieke kleding op zolder, plus wat gordijnen, wat beddengoed en artikelen uit de verkleedkist.
De enorme waterschade zorgde voor een sterke vermindering van de bruikbaarheid van het textiel. De kwaliteit van het bewaarde textiel was überhaupt niet heel hoog omdat het meeste was geproduceerd in de context van wereldwijd consumentisme, hyperkapitalisme, ‘fast fashion’ en de twintig-eeuwse wegwerpmaatschappij. Duurzaamheid speelde in de ‘global economy’ geen rol; de beoogde levensduur van een kledingstuk was uiterlijk drie tot twaalf maanden. Hierdoor vielen de kledingstukken van Zaankogerlanders snel uit elkaar in het eerste decennium na EDO (inclusief kleding van niet-afbreekbare synthetische materialen, bijvoorbeeld omdat de stof te dun of de constructie benedenmaats was, met een slechte pasvorm, slechte naden en een slechte afwerking).
In de jaren na EDO bleek bovendien dat bijna niemand nog wist hoe te naaien. Die kennis was eenvoudigweg verloren gegaan omdat bijna niemand tijdens het monetair consumentenkapitalisme nog zelf kleding maakte, afgezonderd van de Aziatische textielslaven die er een karig inkomen mee verdienden en een verwaarloosbare minderheid van Westerse welgestelden die naaien als hobby zagen. Dankzij intensieve robotisering en grootschalige industrialisering in de 21ste eeuw had de gemiddelde persoon geen weet meer van millennia-oude technieken als spinnen en weven, verven, en naaien met naald en draad. Herstelwerk werd in de eerste jaren na EDO daarom ad hoc en improvisatorisch gedaan, soms letterlijk met elastiek en plakband, en als iemand een heel nieuw kledingstuk nodig had, bijvoorbeeld omdat de oude kleding tot op de draad was versleten of omdat iemand hoogzwanger was, dan werd met kunst en vliegwerk iets in elkaar geflanst. Vaak werden dan doeken aan elkaar geknoopt en omgeslagen. Voor een korte periode liepen de Zaankogerlanders in lompen.
Slechts een paar EDO-overlevenden op Zaankogerland – drie vrouwen en een man – hadden kennis van textiel, textielverwerking en -bewerking, zowel met de naaimachine als op de hand. Deze vier personen begonnen in 1.602.030 NL de Zaankogerlandse Textiel Coöp., het publieke kenniscentrum en de algemene werkplaats voor gebruikstextiel en lichaamsbedekking, die tot op heden actief is. De ZTC is van en voor alle Zaankogerlanders. Alles wat te maken heeft met kleding en gebruikstextiel loopt via de ZTC. De ZTC is naast werkplaats en handwerklab (waar kleding wordt gemaakt, onderhouden en gerepareerd) ook het centrale punt voor inkoop en import (ruil) van vezels, textiel en overige materialen, alsmede voor verkoop en export (ruil) van textielartikelen, hoewel met mate, mede in verband met de voortdurende textielschaarste wereldwijd.

Het pre-EDO reddingsvest is een standaard kledingstuk op Zaankogerland.

Huidig leefklimaat

EDO kwam niet uit de lucht vallen. Ondanks dat het voormalige Nederland qua klimaatverandering en stijging van de zeespiegel in een ‘luwe’ of gematigde, of zoals men destijds dacht, in een ‘redelijk veilige’ zone lag, zorgden lange hitteperiodes met grote droogte in de twintiger jaren, met daaropvolgend de befaamde orkaanstorm op 3 oktober 1.602.027 NL (in combinatie met – het moet gezegd – een curieuze onachtzaamheid van de voormalige Nederlanders voor het beter beschermen van hun laaggelegen polderlanden vanaf het begin van het nieuwe millennium) er toch voor dat alle zeewaterkeringen het tegelijkertijd begaven en noord-westelijk Nederland in één verwoestende nacht grotendeels overstroomde. Bijna een half miljoen Nederlanders en miljoenen stal- en huisdieren verdronken direct. Miljoenen mensen sloegen op de vlucht een belandden in haastig ingerichte vluchtelingenkampen in oostelijk Nederland, dat overigens in 1.602.028 NL tijdens het Engels-Duitse conflict door de Engelsen werd bezet en wat tot op de dag van vandaag valt onder de heerschappij van het Engelse Hogerhuis.
Ook de rest van de wereld bleef niet onaangetast wat betreft klimaatverandering. In niet-ondergestroomde en niet-platgebrande gebieden bleef het monetaire consumentenkapitalisme weliswaar goeddeels in stand, maar dat ging het gepaard met veel oorlog, genocide op onvoorstelbare schaal, gewelddadige onderdrukking, neofeodalisme en slavernij. Deze periode van ‘Exterminisme’, als eerste beschreven door socioloog Peter Frase in zijn boek Four Futures. Life after Capitalism (2016), was op wereldschaal wat vanaf het jaar 1492 AD de ‘ontdekking’ en verovering van Amerika was geweest, wezenlijk één gigantische slachtpartij. Kleine minderheden (in archaïsche termen de ‘1%’) onderwierpen per regio de grote meerderheid aan hun dictatoriale heerschappij en zijn tot op heden aan de macht. Resultaat was wel dat de wereldbevolking binnen enkele jaren slonk tot een kleine biljard inwoners. Omdat diverse Exterministische regimes bovendien drastische klimaatmaatregelen namen, werd de opwarming van de aarde en het uitsterven van soorten binnen een decennium gestopt en zelfs ten goede gekeerd, waardoor delen van de biosfeer zich rap konden herstellen. De Exterministische regimes ontwikkelden ook nieuwe landbouwmethodes die zorgden voor een superieure kwaliteit vlas en katoen voor de kleine miljard mensen die de klimaatcatastrofes hadden overleefd. Voor mensen in de wilde buitengebieden, onder andere de ondergestroomde delta’s zoals Zaankogerland, waren deze basismaterialen voor kleding praktisch onbetaalbaar.

Elke inwoner van Zaankogerland maakt zelf alle kleding die aan het eigen lichaam wordt gedragen. Kinderen krijgen al vanaf jonge leeftijd les in zogenaamde ‘low tech’ basisvaardigheden als spinnen, weven, naaien, breien en herstelwekzaamheden.

De mensen op Zaankogerland, afgesloten van de post-EDO consumentenmaatschappij, richtten zich – deels noodgedwongen, deels uit ideologische overtuiging – op zelfvoorziening, gelijkwaardigheid en direct-democratische besluitvorming met wisselend leiderschap. Zaankogerlanders wilden post-EDO alleen nog leven in harmonie met de biosfeer en in overeenstemming met langlopende geologisch-astronomische tijdsbewegingen. De 24-uurklok werd van Zaankogerland verbannen en er werd een Zaanse maankalender ingevoerd. Lokaal werd het nulpunt van de jaartelling gezet op 1,6 miljoen jaar NL (‘Na Lucy’, de periode dat de mens. Volgens paleontologen hun lichaamshaar hadden verloren). De Zaankogerlanders doopten zichzelf om tot ‘tijdsnomaden’ – nomaden die op één plek bleven (i.c. het Waddeneiland Zaankogerland) maar die door aanhoudende veranderingen in het klimaat nooit precies wisten wat hen aan temperaturen en weersomstandigheden te wachten stond. Niermand had bijvoorbeeld De Kleine IJstijd kunnen voorspellen die begon in 1.602.080 NL, met korte koele zomers en bijtende vorstperiodes in de winterperiodes.
Grondstoffen voor textiel moesten volgens de Zaankogerlanders voornamelijk van eigen bodem komen – en bewerkt textiel moest ‘uit eigen handen’ zijn. Voor elke gebruikte grondstof moest iets worden teruggegeven of teruggedaan. Consumentisme en verkwisting werden gezien als verderfelijk (zie verder). Door het trauma van EDO wilden Zaankogerlanders nooit meer onverantwoordelijk verspillen en ze wilden nooit meer een ander levend wezen kwaad berokkenen, ware het plant, bacterie of dier (zeker degenen die getuige waren geweest van de duizenden opgezwollen koeienkadavers die na EDO op de hogere daken lagen weg te rotten). De Zaankogerlanders werden, wat zijzelf gekscherend noemden, ‘polderboeddha’s’. En al ontwikkelde hun levensfilosofie en spiritualiteit zich als een mengvorm tussen Gaiaïsme, het Genootschap van Vrienden en elementen uit de antroposofie, de Zaankogerlanders waren veel te nuchter om zich iets te noemen, laat staan een ‘stroming’.

‘Do more with less’ is het leidende principe op Zaankogerland, uit noodzaak en uit overtuiging. Kleding dient bijvoorbeeld ook als beddengoed en andersom.

Rondom Zaankogerland duurde het een aantal jaren voordat het giftige mengsel van lijkvocht, weggelekte brandstoffen en vrijgekomen chemicaliën onder het wateroppervlak enigszins naar de bodem waren gezakt en door een dun laagje sediment werden afgesloten. De vervuilde prut bleek vanwege de chemische samenstelling wel uitermate geschikt als moderatiebeits voor het aanbrengen van typische patronen op textiel met plantaardige pigmenten.
Pas in de jaren vijftig gaf de komst van de eerste Groenlandse Walvissen in de Noordzee het definitieve teken aan de Zaankogerlanders dat de wateren weer schoon genoeg waren voor visvangst en recreatie. Heden ten dage is het water en is ook de grond op Zaankogerland niet meer schadelijk voor de gezondheid, al is het op zekere dagen, afhankelijk van de windrichting, nog steeds noodzakelijk om gezichtsbedekking te dragen vanwege de kankerverwekkende roetdeeltjes en fijnstof afkomstig van de aanhoudende Siberische bosbranden. Het hangt ook af van de windrichting of het regenwater zuiver is of zuur. De prut uit slootjes wordt nog steeds gebruikt als moderatiebeits voor patronen op textiel.
Tegenwoordig wonen de Zaankogerlanders op het water omdat ze de grond van het eiland helemaal aan de biosfeer willen overlaten, zelfs als zij er vlas of andere grondstoffen voor textiel op verbouwen. De drijvende huizen van Zaankogerland hebben een beperkt geautomatiseerde klimaatbeheersing binnenshuis zoals centrale verwarming en airconditioning. De kleding is hier op aangepast.

Het dorp Zaankogerland bestaat uit drijvende huizen, ook wel schertsend ‘drijvende plaggenhutten’ genoemd. De grond van het eiland wordt alleen gebruikt voor het cultiveren van grondstoffen en voedsel op afwisselende stukjes land die niet aan de elementen worden overgelaten. De rest van het eiland wordt beheerd door planten en dieren.

Zaankogerland

Na EDO was het een kleine groep Zaankanters die koppig weigerden om naar de overvolle vluchtelingenkampen in de voormalige Nederlandse provincie Drenthe (thans New Kent) te verkassen. Zaankanters waren van oudsher ondernemend en trots. Ze namen liever het lot in eigen hand, en leden liever kou en honger, dan om zich ten langen leste te onderwerpen aan de ontberingen en mensonterende omstandigheden in de RC’s (Refugee Camps), waar de Engelsen meedogenloos de scepter zwaaiden. Wonder boven wonder lieten de roofzuchtige Engelsen tijdens hun continentale inval het eiland Zaankogerland links liggen, waarschijnlijk omdat ze – destijds niet zonder reden – vonden dat daar niks te halen viel en ze hun kruit liever bewaarden bijvoorbeeld voor de belegering van het hoge en strategisch gunstig gelegen Apeldoorn (thans Little London). Later, afgezien van de vluchtelingenkampen, wilden de Zaankogerlanders zich onder geen beding onderwerpen aan de slavernij van een groot Exterministisch imperium, bijvoorbeeld dat van de Spanjaarden in het zuiden.
Al vijf jaar na EDO bekeerden de mensen op Zaankogerland zich tot wat zij in de volksmond dus ‘polderboeddhisme’ noemden, al had deze overtuiging, levensfilosofie en spiritualiteit weinig met het klassieke Boeddhisme van doen. (Ze geloofden bijvoorbeeld niet in de spirituele leiding van één god, messias, profeet, goeroe of mens.) Er werd door de Zaankogerlanders diepgevoeld dat de mensheid zijn lesje wel geleerd moest hebben wat betreft deelname aan de internationale groei-economie en wereldwijd monetair consumentenkapitalisme. Immers hadden die geleid tot grootschalige vervuiling, verwoesting van de biosfeer, opwarming van de aarde, EDO en de vreselijke verdrinkingsdood van miljoenen levende wezens.
Zoals in de 18de eeuw AD de Zaanstreek er alles aan had gedaan om het monetaire consumentenkapitalisme aan te zwengelen met innovatieve industrie en nijverheid, zo wilden de overgebleven Zaankanters – inmiddels Zaankogerlanders – er in de 21ste eeuw AD alles aan doen om op een verantwoordelijke manier een wereld (en biosfeer) te creëren die blijvend gezond, schoon en divers zou zijn. Natuurlijk beseften ze dat ze dit als kleine gemeenschap niet voor de hele wereld voor elkaar konden boksen, zeker niet nadat zij de opkomst en verspreiding van het Exterminisme om zich heen zagen grijpen, maar althans konden ze een richting aangeven, een model vormen van hoe een samenleving kon worden ingericht in vruchtbare harmonie met groepsgenoten, de natuurlijke leefomgeving en vanuit de grondslag van astronomisch tijdsbesef of ‘diepe tijd’ (waarin Homo Sapiens misschien 200.000 jaar bestaat maar de aarde 20.000 keer ouder is). Ze doopten het eiland om tot bio-sociaal laboratorium en noemden het Zaankogerland.
Dit artikel beperkt zich tot textielgebruik en lichaamsbedekking op Zaankogerland en gaat verder niet in op de sociale, culturele, spirituele en economische aspecten van het leven op Zaankogerland, tenzij dit raakvlakken heeft met wat hier wordt besproken.

Linnenproductie op Zaankogerland.

De Zaankogerlandse Textiel Coöp.

Eerder werd al vermeld dat in 1.602.030 NL de Zaankogerlandse Textiel Coöp., het publieke kenniscentrum en de algemene werkplaats voor gebruikstextiel en lichaamsbedekking, werd opgericht door de enige vier personen die post-EDO nog enige kennis hadden van textiel, textielverwerking en -bewerking. De ZTC is thans verantwoordelijk voor de ontwikkeling, het ontwerp, maken en onderhoud van alles wat op Zaankogerland aan en op het lichaam wordt gedragen aan textiel en textiel-achtige artikelen (dat zijn onder andere schoenen, hoeden, aan het lichaam gebonden transportdragers, opsmuk, extra bescherming, werkinstrumenten en rituele objecten zoals het leiderschapsjuk en de huwelijksspiraal, et cetera) alsmede textiel dat in nauwe relatie staat tot het lichaam, zoals bed-, bad-, tafel- en keukentextiel.
De ZTC richtte zich in haar beginjaren met name op het verzamelen van de ultieme basiskennis over textiel en textieltechnieken aan de hand van literatuuronderzoek (bijvoorbeeld uit oude boeken en handleidingen geïmporteerd uit wat Zaankogerlanders ‘de wal’ gingen noemen, en uit digitale bronnen die nog openbaar beschikbaar waren op het sterk geslonken en streng geprivatiseerde internet). Ook gingen ze op het eiland, met vallen en opstaan, zelf aan de slag met beplanting en cultivering van vezels en textiel. Op deze manier bouwde de ZTC databanken op over onder andere het verbouwen en verwerken van plantaardig textiel (zoals vlas voor linnen, schapen voor wol en meekrap voor kleur); over het spinnen en weven van vezels; over het maken van plantaardig leer uit koffieprut en inheemse paddestoelen; en over het verwerken van gevonden materialen (inclusief overblijfselen van pre-EDO industriële massaproducten) in onderdelen voor lichaamsbedekking.
In 1.602.054 NL, toen de grootste textieltekorten achter de rug was en de Zaankogerlanders weer iets beter in de kleren konden zitten (mede door gelukte vlasoogsten en een grote gezamenlijke inzet van Zaankogerlanders via de ZTC), formuleerde de ZTC een ideologisch leidraad voor waar kleding en huishoudelijk textielgebruik aan zou moeten voldoen indien de drager/gebruiker daadwerkelijk geen schade wil toebrengen aan leefomgeving, biosfeer en samenleving. Deze leidraad, de Zaankogerlander Leidraad voor Suggesties voor Lichaamstextiel of ‘Leidende Draad, afgekort Lei-Draad’, wordt nog steeds nageleefd. (Verderop wordt een overzicht gegeven van de kernpunten uit de Lei-Draad.)

De ZTC is het centrale punt voor textielgebruik op Zaankogerland. De ZTC is verantwoordelijk van al het textiel, van het maken tot het wassen en onderhouden.

Van mode naar lichaamsbedekking

Met de Lei-Draad rekende de ZTC allereerst resoluut af met ‘mode’ als commercieel verschijnsel en met begrippen als ‘product’ en ‘dienst’ op het gebied van textiel uit het pre-EDO tijdperk. (Noot: de ZTC maakte scherp onderscheid tussen enerzijds mode als onderdeel van monetair kapitalisme en anderzijds mode-ontwerp als artistieke kunstvorm. Het laatste werd door de ZTC juist toegejuicht en en in een later stadium zelfs aangemoedigd als medium voor vernieuwend onderzoek en menselijke speelsheid op textielgebied). Visuele communicatie in textiel (‘beeldtaal’) was zeer belangrijk, vond de ZTC, maar de inhoud moest daarbij leidend zijn en niet het prijskaartje of de hype. Haute couture (‘high fashion’) was een vergissing geweest, of beter gezegd een dwaling van een kleine groep mensen die te veel tijd, geld en macht hadden en die zich in uiterlijke verschijning en luxe consumptiepatronen wilden onderscheiden van mensen die dat niet hadden. Voor deze laatsten was zogenaamde ‘high street fashion’ of ‘fast fashion’ uit de 21ste eeuw (pre-EDO) vooral misleiding geweest, een kunstgreep van de markteconomie om te zorgen dat mensen elk seizoen een flink deel van hun inkomen besteedden aan nieuwe kleding die ze niet nodig hadden en die, afgezien van de kortstondige bevrediging van ‘iets nieuws hebben’ en de geruststellende onderwerping aan een algemeen aanvaarde groepsidentiteit, niets opleverden qua sociale waardering of persoonlijk zelfvertrouwen. De meeste mensen droegen een industrieel geproduceerde, homogene variant van ‘world dress’ zoals gedefinieerd door professor Joanne B. Eicher in de Berg Encyclopedia of World Dress and Fashion, deel 10, Global Perspectives (2010 AD). In de Zaanstreek kwam deze ‘world dress’ neer op een spijkerbroek, een T-shirt of trui, leren schoenen of sneakers en een windjack met capuchon voor zowel vrouwen, mannen en kinderen.
Wat de ZTC vooral onbegrijpelijk vond van de pre-EDO kledingindustrie (die overigens nog steeds bestaat in Exterministische dictaturen elders ter wereld) was dat er producten werden gemaakt met een potentieel zeer lange levensduur (denk aan pigmenten die niet verkleuren en synthetische materialen die niet slijten), terwijl de uiteindelijke kleding onzorgvuldig en in snel tempo in elkaar werd gezet en maar drie tot negen maanden werden gedragen voordat ze werd weggedaan of weggegooid. Dat was de wereld op zijn kop ‘en alle gekheid op een stokje’, vond de ZTC.
De ZTC was van oordeel dat zowel de mode-investeringen van de elite als het overconsumentisme van de massa ten dele tot de grootschalige klimaatvernietiging hadden geleid die zoveel van hun dierbaren het leven had gekost. De ZTC zag beide verschijnselen als uitwassen van de markteconomie en het feodaal kapitalisme die in de eerste Europese neolithische nederzettingen waren ontstaan (circa 6.000 BCE). De ZTC schaarde zich daarmee achter de visie van textielarcheologe Elizabeth Wayland Barber, die in haar gezaghebbende boek Women’s Work. The First 20.000 Years. Women, Cloth and Society in Early Times (1996) de neolithische revolutie (uitvinding van landbouw, stedenbouw en handel) ‘the greatest pyramid scheme of all time’ noemde, waarbij een eeuwenlange focus op (textiel)handel, winst en groei voor steeds meer uitputting van grondstoffen, vervuiling en tenslotte de klimaatcrisis hadden gezorgd – telkens de rekening doorschuivend naar een volgende generatie, tot aan de klimaatcatastrofe waar EDO onderdeel van was, toen een deel van de rekening werd vereffend met massale uitsterving.
De standaard piramidevorm die eeuwenlang door sociologen en antropologen was gehanteerd als model voor sociale stratificaties (met een kleine rijke elite aan de top en een grote arme meerderheid aan de basis) werd door de ZTC dan vrijwel direct vervangen door de cirkel en de spiraal als symbolen voor natuurlijke levenscycli, bioritmes, verantwoord grondstoffengebruik en egalitaire groepsbinding.

De spiraal en de cirkel zijn belangrijke motieven op Zaankogerland.

Textiel en kleding zijn een eerste levensbehoefte, verklaarde de ZTC in de Lei-Draad, en kunnen dus – net als drinken, eten, beschutting en zorg – nooit een product of dienst zijn waarmee iemand winst maakt. Kleding is vooral en wezenlijk bedoeld als lichaamsbedekking. Karakter en functie zijn daarbij leidend voor stijl en vorm, niet bezit en status. Zuinigheid en hergebruik hebben meer aanzien dan extravagantie en exclusiviteit. Een kledingstuk dat 100 jaar meegaat in dagelijks gebruik, met onzichtbare en zichtbare reparaties en aanpassingen, is in de ogen van de ZTC waardevoller dan een soortgelijk kledingstuk van geïmporteerde zijde bewerkt met edelmetalen en edelstenen dat ongebruikt in de kist ligt. Sterker: alles wat ongedragen of ongebruikt in de kist ligt (afgezien van seizoensstukken en reserveonderdelen) wordt door de ZTC als ongewenst beschouwd. Rituele lichaamsbedekking (die slechts een of een paar keer wordt gedragen door een persoon, zoals het leiderschapsjuk en de huwelijksspiraal ) wordt door de gehele gemeenschap afwisselend gebruikt en is in beheer van de ZTC.

Zaanse vrouwen pre-EDO dragen zogenaamde ‘world dress’.

Van vijgenblad naar pels

Homo sapiens was als soort al vrij vroeg in haar evolutie de oorspronkelijke lichaamsbedekking (vacht) kwijtgeraakt. De ZTC noemde dit in de Lei-Draad de ‘ware vloek’ van Evadam (traditioneel ‘Adam en Eva’): dat zij sinds de verbanning uit Eden (dat wil zeggen: de periode dat de menselijke soort zonder enige vorm van technologie in kuddes leefde) het spreekwoordelijke vijgenblad nodig hadden om hun onbehaarde lichaam te beschermen (niet: om hun schaamte te bedekken, want vreemd genoeg was de vacht rond de menselijke schaamdelen juist bewaard gebleven). Na de zondeval (zeg maar gerust ‘drastische haaruitval’) van Evadam was de mens voor altijd afhankelijk van een ‘exovacht’ of ‘externe pels’ van gevonden of gecultiveerde materialen die de het menselijk lichaam niet zelf kon laten groeien. De mens moest het na Eden doen met materialen uit de omgeving voor warmte, droogte en andere lichamelijke bescherming. De ZTC vond dat Evadam moest pakken wat ze nodig had en misschien moest nemen wat ze begeerde, maar dat ze voor elk genomen materiaal iets terug moest geven in de vorm van aanplant, compost (uitwerpselen), verzorging, respect voor en bescherming van heel jong en heel oud leven, en het onaangetast laten van ongerepte ecosystemen.
De ZTC duidt het geheel aan lichaamsbedekking standaard aan met ‘de pels’ of ‘iemands pels’ (wat overigens ook in de 18de eeuwse streekdrachten een gebruikelijke aanduiding was voor de 5 tot 7 rokken die door vrouwen over elkaar werden gedragen en die tegelijkertijd aan- en uit werden getrokken). De pels wordt aangetrokken bij de geboorte en jaren later, na het overlijden, afgelegd en doorgegeven aan de gemeenschap. Een pasgeboren baby krijgt op Zaankogerland een houten kist met daarin de kleinste maat ‘levensdeken’ voor direct gebruik (zie verder) en de eerste textielmaterialen voor het samenstellen van een pels. Deze kist gebruikt het kind gedurende haar of zijn hele leven voor het bijeen sparen, maken, aanvullen, onderhouden, repareren en bewaren van lichaamsbedekking en gebruikstextiel (‘de uitzet’). Doordat de drager haar of zijn eigen lichaamsbedekking vervaardigt (zeer specialistische technieken uitgezonderd), zijn pels en uitzet volledig afgestemd op het specifieke lichaam en behoeftes van betreffende persoon.
Daarnaast vindt de ZTC het belangrijk dat lichaamsbedekking – de kunstmatige vacht of pels – tevens een rol vervult als betekenisdrager en non-verbaal communicatiekanaal voor persoonlijke en sociale identiteit. Immers communiceren dieren ook met hun vacht, verendek of schubben over wie ze zijn en welke rol ze vervullen binnen de soort of groep, bijvoorbeeld aan de hand van bepaalde kleuren, een bepaald silhouet, een bepaalde tekening of een bepaald patroon. Dit biedt vele voordelen voor de groep, bijvoorbeeld dat er geen woorden en gesprek nodig zijn om iemands intenties te ‘lezen’. Exterministische regimes gebruiken kleding overigens ook om te communiceren, maar dan meer op gewelddadige wijze (gepantserde en deels gerobotiseerde legerkleding, bijna volledige gezichtsbedekking, opzichtige bodycams, uniformiteit).
Betekenis in textielartikelen op Zaankogerland is vooral gericht op karakter (o.a. temperament, aangeboren talenten), functie (rol in de groep), emotionele en spirituele gemoedstoestand (o.a. verliefd, besluiteloos, vasten, stilte), persoonlijke levensomstandigheden (o.a. relatiestatus, rouw, zwangerschap, sabbatical en ziekte) en de specifieke smaak van de drager. Aangezien de drager de lichaamsbedekking zelf maakt, staat het haar of hem vrij om te bedenken wat zij of hij wil op voorwaarde dat alle gemaakte onderdelen binnen de Lei-Draad vallen. Grensverleggende vondsten en innovaties worden voorgelegd aan de ZTC en na een proefperiode van een jaar door meerdere proefpersonen wel of niet opgenomen in de Lei-Draad.
De grote ‘mindshift’ vergeleken met pre-EDO textiel is dat mensen op Zaankogerland niet langer worden gewogen en gewaardeerd om wat ze hebben en om wat ze zeggen, maar om wie ze zijn en om wat ze doen, en dat de lichaamsbedekking zoals bepaald door de Lei-Draad brengt dit mede tot uiting brengt.

Kernpunten uit de Zaankogerlander Leidraad Suggesties voor Lichaamsbedekking

Algemeen over de Lei-Draad

Bij de geboorte krijgt elke Zaankogerlander een kist voor het bij elkaar sparen, verzamelen en bewaren van de uitzet (de uitzet is alle textiel die te maken heeft met het lichaam, ofwel als lichaamsbedekking, ofwel als gebruikstextiel voor verzorging en hygiene). De kist wordt standaard verleend door de ZTC en bevat basismaterialen (o.a. 20 strekkende meter linnen, 10 strekkende meter wol, garens, knopen, et cetera) en basisgereedschappen (basispatronen, naalden, scharen, tekengerei, et cetera). In de eerste levensjaren draagt de ZTC zorg voor de lichaamsbedekking van het kind. Zodra het kind in staat is om iets te maken, gaat de verantwoordelijkheid voor lichaamsbedekking geleidelijk over van ZTC naar kind. Elk kind maakt haar/zijn uitzet zelf en gebruikt de kist daarbij als naaimand en bewaarplek. Uitzonderingen worden gemaakt voor mensen die niet in staat zijn om hun lichaamsbedekking en gebruikstextiel zelf te maken of verzorgen. De ZTC neemt deze werkzaamheden dan over, al dan niet op aanwijzingen van betreffende persoon.
Elke pasgeboren baby krijgt van de ZTC een levensdeken voor direct gebruik. De levensdeken groeit mee met de persoon en gaat letterlijk een leven lang mee. De levensdeken kan worden gebruikt als slaapdeken, zitkleed, jas en voor allerlei andere doeleinden. De levensdeken is strikt persoonlijk en wordt alleen door de betreffende persoon op maat gemaakt, aangepast, gebruikt, hersteld en onderhouden. Bij het overlijden dient de levensdeken als lijkwade, waarna de deken door de ZTC op bruikbaarheid wordt onderzocht. Alle bruikbare stukken worden verdeeld en verwerkt tot kleine levensdekens voor nieuwe babies. Niet-bruikbare stukken gaan in de recycling. Alleen als een persoon is overleden aan een zeer ernstige (bloederige) of zeer besmettelijke ziekte gaat de levensdeken mee het graf in. De meeste mensen willen dat liever voorkomen en vragen in de regel om papieren beddengoed in de laatste dagen voor hun dood, met de levensdeken zorgvuldig opgevouwen naast hun bed of alvast meegegeven met familie. De meeste levensdekens zijn een manier voor de persoon om haar of zijn levensgeschiedenis te vertellen. Sommige levensdekens zijn daarom intensief bewerkt. De ZTC documenteert alle levensdekens voor demontering.
Lichaamsbedekking wordt gemaakt van duurzaam en slijtvast textiel (meestal natuurlijke stoffen die op het eiland kunnen worden gecultiveerd of gemaakt). Bij het maken van onderdelen wordt zo min mogelijk tot niets van het materiaal verspild. Schaarste is nu eenmaal een blijvende realiteit op Zaankogerland. De ZTC is het centrale uitgiftepunt voor alle basismaterialen die te maken hebben met lichaamsbedekking en gebruikstextiel. Elke persoon kan naar behoefte materialen betrekken van de ‘lappiespoep’, het ZTC-loket voor textiel, fournituren en naaigerei. (Bij overmatig gebruik moet de persoon opgaaf van redenen geven. Overvloed of decadentie kan alleen worden bereikt door in het wild gevonden materialen, bijvoorbeeld wat aanspoelt op het eiland of wat bij uitzondering wordt opgevist uit de ondergestroomde pre-EDO woonwijkgebieden. In andere woorden, overvloed of decadentie is alleen mogelijk zonder een beroep te doen op de gemeenschap. Overvloed en decadentie wordt op Zaankogerland dan ook weinig gewaardeerd, tenzij het wordt aangewend om een verhaal te vertellen of uit te beelden. Denk aan Blote Sint die een opgedoken mijter, baard en handschoenen draagt en verder weinig anders, dit om uit te beelden dat de heilige Sint Nicolaas zijn mantel/levensdeken had weggeschonken aan arme kinderen – op Zaankogerland de ultieme vorm van liefdadigheid – al is de historisch correcte heilige niet Sint Nicolaas maar Sint Maarten. Beide heiligen worden op Zaankogerland niet meer vereerd, behalve dan door Blote Sint.)

De Zaankogerlander ‘Blote Sint’ (echte naam Jan de Vries), hier tijdens een sportevenement in het Vondelpark van de Republiek Amsterdam.

Functionaliteit van lichaamsbedekking gaat voor alles. Hoe iets rond het lichaam zit en hoe iets wordt gedragen hangt volledig af van de betreffende functie van de lichaamsbedekking. De vormgeving en het uiterlijk ontwerp van de lichaamsbedekking moet iets uitdrukken van de persoonlijke en sociale identiteit van de maker/drager. De ZTC wenst geen ‘onnodige opsmuk’, dat wil zeggen versieringen die geen enkele functie vervullen, bijvoorbeeld het aanbrengen van een bedrijfslogo uit de pre-EDO-periode of een rits op een plek waar geen opening zit. Vorm volgt op gebruik, niet op effectbejag. Deels door deze bepaling zijn Zaankogerlanders er overigens zeer bedreven in geworden om een vorm van functionaliteit toe te bedelen aan de soms uitbundige versieringen die zij aanbrengen op lichaamsbedekking.

 

Patronen worden gebruikt om non-verbaal een symbolische, rituele, spirituele of emotionele boodschap over te brengen. De cirkel, de spiraal, de streep en motieven uit de natuur (zoals plant- en dierfiguren) spelen daarin een belangrijke rol, net als het motief van de ‘fontanel’ (openingen tussen de schedeldelen die het voor een mensenkind mogelijk maken om zich met zo’n groot hoofd door zo’n nauw geboortekanaal te wurmen). Doordat Zaankogerlanders elkaars werk bekijken, van elkaar leren en elkaars lichaamsbedekking ook imiteren, is de typische Zaankoger stijl of streekdracht ontstaan die we thans kennen.
Het cultiveren en maken van lichaamsbedekking is zeer tijdrovend. De maaktijd kan maanden en soms jaren in beslag nemen. Omdat Zaankogerlanders lokaal een nieuwe tijdsbepaling hebben ingesteld, waarbij de jaartelling 1,6 miljoen jaar eerder begint (dat wil zeggen, vanaf de tijd dat de vroege mens volgens paleontologen haar lichaamsbeharing verloor), staat ‘tijd’ niet langer gelijk aan ‘geld’ (of ‘veiligheid’) zoals dat in de pre-EDO-periode gebruikelijk was. Een lange maaktijd is op Zaankogerland een vorm van meditatie en bezinning op een lange geschiedenis in een groot universum waar de mensheid maar een klein onderdeel van uitmaakt. Daarnaast: hoe langer aan iets is gewerkt, hoe beter de kwaliteit. De lange maaktijd en intensieve tijdsinvestering zorgen er bovendien voor dat Zaankogerlanders graag zo lang mogelijk met hun lichaamsbedekking doen.

Lichaamsbedekking ingedeeld naar behoefte

De ZTC hanteert een aantal categorieën of ‘schijven’ voor de mate van noodzakelijkheid van lichaamsbedekking, als volgt:

Noodzakelijk (schijf 1)
Luxe noodzakelijkheid (schijf 2)
Noodzakelijke luxe (schijf 3)
Erfgoed (schijf 4)
Ritueel (schijf 5)
Luxe (schijf 6)

Op basis van deze schijven geeft de ZTC materialen uit voor het maken van lichaamsbedekking en gebruikstextiel. Voor schijf 6, ‘luxe’, wordt per persoon slechts zeer beperkt materiaal beschikbaar gemaakt, waardoor veel Zaankogerlanders een aantal luxe artikelen (zoals boventallige reserveonderdelen van lichaamsbedekking, opsmuk en sieraden) labelen onder schijf 4, ‘erfgoed’. Voor schijven 1, 2 en 3 geeft de ZTC naar behoefte materialen uit. Onder schijf 2, ‘luxe noodzakelijkheid’, valt medisch textiel. Onder schijf 3, ‘noodzakelijke luxe’, vallen materialen die helpen bij de verwerking van verlies, verdriet of depressie, of die nodig zijn bij de behandeling van geestesziektes.

Invloeden en inspiratiebronnen

Palaeolithische samenleving (pre-neolithic ‘string’ revolution)
50.000-12.000 BCE
Doggersland
9000-6200 BCE
Noordzeegermanen/Frankische Friezen (inheemse Noord-Hollandse ‘stam’)
750 BCE – 1 AD
Walvisvaarders
1600-1800 AD
Zaanse textielnijverheid en Zaanse streekdrachten
1700-1900 AD
Pennsylvania Dutch (Shaker, Quaker)
heden

Uitgangspunten voor ontwerp

Zerowaste patroondesign
Modulair design in verband met goede vervangbaarheid bij slijtage
Elan voor de hobbezak
Functionaliteit, maar wel genieten van persoonlijke vormgeving en emotioneel design: de vormgeving van lichaamsbedekking raakt de ziel maar niet de hebberigheid
Cirkel, spiraal, streep, dier- en plantfiguren (traditioneel Zaans), het fontanel-motief
Zacht verloop tussen patroondelen, kleuren en motieven (gradiënten)
Alles gaat in drie, gebaseerd op de drie-eenheid zon, maan en aarde, maar ook vanuit de aloude gedachte ‘een in de was, een in de kast, een aan de bast (aan het lijf)’

Materialen

Plant
Linnen
Hennep
Jute
Linoleum
Papier/lompenkarton
Hout (multiplex, gevonden)
Gevonden (riet, blad, tak, steel, stam, bast, et cetera)
Bioplastic agar (import)
Vegaleer (koffie, paddestoelen, kombucha, luxe)
Netel (luxe)
Katoen (import, luxe)
Viscose (import, luxe)
Rama, ryion (import, luxe)

Dier
Wol
Leer
Visleer
Gevonden (haar, veren, schelp, been)
Bioplastic gelatine, melk
Zijde (import, luxe)

Mineralen
Klei
Steen
Kristalgroei
Glas (import)
Kralen (import)

Metalen
* Herbruikt
Gevonden (opgedoken, opgegraven)
Gekregen of geërfd (edelmetalen, sieraden)
Readymade (import, luxe)

Synthetisch
* Herbruikt (niet-afbreekbaar plastic, niet-recyclebare synthetische onderdelen van oude kleding en gebruiksartikelen)
Gevonden (afval, tweedehands)
Silicone (import)
Speciaal gebruik (import, absolute – medische – noodzaak, luxe)

Speciaal
* Elektronica (ritueel)

Natuurlijke verfmaterialen

Bermplanten / wilde planten / onkruid, braam, peer, appel, meekrap, schillen+afval van seizoensgroente en -fruit
Bacteriën (Janthinobacterium Lividum)
Beitsen: modder/prut/sediment, ijzer, aluin (import), soda (import), regenwater (indien zuur)
Kleuren: groen (pre-Edo Zaans), blauw, rood, geel en gemengde tinten
Verloop (gradiënten) van kleuren staan symbool voor zachte grenzen die langzaam in elkaar over gaan, in overeenstemming met de visie op Zaankogerland dat alles met elkaar verbonden is en elkaar beïnvloed

Maakproces

Low tech – iedereen moet in de basis zelf in hun lichaamsbedekking kunnen voorzien. De ZTC biedt kinderen vanaf vijf jaar onderwijs in naaien met de hand en, zodra hun handen sterk genoeg zijn, met de machine.
High tech – alle Zaankogerlanders krijgen levenslang les en ondersteuning in moeilijke technieken (zoals bepaalde verfmethodes en borduurwerk), ingewikkelde technologieën en hulpmiddelen (zoals computers, digitaal aangestuurde machines) die tijd en oefening vergen voordat ze goed kunnen worden aangewend voor het maken van lichaamsbedekking
Zaanse ambachten (overgeleverde kennis uit de pre-EDO periode, zoals het weven van hennepgarens) – zeer specialistische en soms ritualistische handelingen voor zeer specifieke vormen van lichaamsbedekking worden daar ambachtslieden en mensen met specialistische kennis uitgevoerd, zoals het maken van houten klompen

Download pdf – MEMO – Stientje Molenaar (v1)

Download pdf (English) – Memo – Hope Chest 2090 ENG