Technieken van Zaankogerland

Na de Ergst Denkbare Overstroming zijn de overlevers op het nieuwe waddeneiland Zaankogerland aangewezen op het zelf maken van kleding. Textiel en fournituren zijn schaars en kleding moet extra lang meegaan omdat er niet eenvoudig vervanging voor kan worden gevonden. Welke technieken zijn dan minimaal noodzakelijk? Ze staan hieronder.

Techniek 1 Naaien

De oudste naald die ooit is opgegraven door archeologen is ongeveer 50.000 jaar oud. Ze is gemaakt van vogelbot, bijna zeven centimeter lang en zo stevig dat ze nog steeds gebruikt zou kunnen worden.

Maar naaien met naald en draad is een technologie die zeker veel eerder werd ontwikkeld, bijvoorbeeld door de Neanderthalers, die bijna een half miljoen jaar in Eurazië woonden en zich moesten beschermen tegen de kou van opeenvolgende ijstijden. Dat gaat beter met nauwsluitende – genaaide – kleding dan met omgeslagen huiden. Opgegraven vezels bewijzen inderdaad dat Neanderthalers garens sponnen én kleurden. Dit bewijst dat zij in ieder geval de materialen hadden om lappen aan elkaar te maken en dat zij esthetiek belangrijk vonden.

Bij gebrek aan verder archeologisch bewijs is de prehistorie omgedoopt tot ‘steentijd’, naar de stenen schrapers en pijlpunten die de tand des tijds wél hebben doorstaan. Maar zou ‘draadtijd’ niet beter zijn? Deugdelijke kleding is belangrijker voor overleven dan vlees en vechten.

Sinds de opkomst van het massaconsumentisme is naaien in het Westen volledig uitbesteed aan lagelonenlanden. Er zijn inmiddels drie tot vier generaties die geen idee hebben hoe een kledingstuk in elkaar wordt gezet. Dit is verloren kennis. Iedereen zou op zijn minst moeten weten hoe twee lappen bij elkaar kunnen worden gehouden door een eenvoudige rijgsteek.

Techniek 2 Patronen

Een patroon is een systeem van 2D-vormen die van platte stoffen een 3D-vorm maken die het lichaam omsluit.

Millennialang waren er geen patronen zoals tegenwoordig. Kledingmakers en naaisters namen lichaamsmaten op en vertaalden die naar simpele modellen die zij kenden uit de overlevering, soms opgeluisterd met borduurwerk, kant, bont of linten. Afgezien van aparte ambachtslieden voor rijglijven, die in het belang van draagcomfort architectonische precisie vergden, werkten maaksters met rechte lappen die zij modelleerden door plooien, ingezette geren en coupenaden. Omdat stof schaars en duur was, lieten de maaksters deze zo veel mogelijk intact, zodat ze altijd hergebruikt kon worden.

Sinds de negentiende eeuw, toen het textielaanbod door stoomweverijen erg goedkoop werd, creëerden speciaal voor dit doel gelanceerde ‘huishoudtijdschriften’ een grote vraag naar zelfmaakpatronen voor de modebeluste vrouw. Vanaf die periode werden maten gestandaardiseerd, patronen vercommercialiseerd en knipten maaksters steeds vaker in stoffen om het patroon te volgen, die steeds vaker door beroepsontwerpers werden bepaald. De industrie, intussen, ontwikkelde parametrische patronen die het lopendebandwerk vergemakkelijkten, met name het vergroten en verkleinen naar standaard confectiematen, maar die tegelijkertijd zo ingewikkeld waren dat thuismaaksters dan maar liever een kledingstuk kochten dan maakten.

Eigentijdse patronen – vooral het aanpassen ervan – vergen bijna wiskundige expertise. Patroontekensystemen zoals Lutterloh en Rundschau vergen zelfs jarenlange opleiding. Dit maakt kleding maken onnodig ingewikkeld en ontmoedigend. Naaien is geen raketwetenschap: een rok of (kimono)jas kan nog steeds eenvoudig worden gemaakt van rechte lappen die slim gevouwen en geplooid zijn, en vervolgens aan elkaar genaaid.

Techniek 3 Nul afval

De mode-industrie is één van de meest verspillende en vervuilende ter wereld. De mode-industrie veroorzaakt jaarlijks meer uitstoot van broeikasgassen dan de totale luchtvaart en zeevaart bij elkaar.

Omgerekend had in 2017 elke EU-inwoner (!) een ecologische voetafdruk van 654 kg co2-uitstoot per persoon (!) op basis van gekochte kleding alleen (!). De Europese Unie is in maart 2020 een even ambitieus als noodzakelijk actieplan gestart om de wereldeconomie vóór 2050 te verduurzamen en zoveel mogelijk co2-, gif- en afvalvrij te maken, met speciale aandacht voor het in versneld tempo aanpakken van de mode-industrie door gestimuleerde krimp, verplicht apart inzamelen vanaf 2025 en innovatieve circulaire productieprocessen. Dat is geen overbodige maatregel: 87% van alle kleding belandt nu op de vuilnisbelt, niet alleen omdat consumenten te veel weggooien maar ook omdat de kleding is gemaakt van niet-afbreekbare en niet-herbruikbare kunstmatige vezels die bij recycling giftige chemicaliën afgeven. Een derde van alle microplastic dat de biosfeer aantast is afkomstig uit kleding.

De mode-industrie is een triljoenen-economie die niet zomaar zijn lucratieve winstmodellen zal opgeven in het belang van klimaatveiligheid. Wie als consument sneller af wil van de enorme klimaatschade die 654 kg co2-uitstoot per persoon per jaar veroorzaakt, kan direct actie ondernemen: resoluut stoppen met nieuwe kleding kopen van grote ketens, labels en ‘prijsbeukers’. Koop voorlopig tweedehands, ruil, wees gelukkiger met wat er in de kast hangt en oriënteer op ten slotte zelf kleding (laten) maken. Bijkomend voordeel: zelfgemaakte kleding is vaak beter gemaakt, van betere materialen, meer op maat en meer op smaak, gaat langer mee en restjes stof kunnen voor reparaties en andere projecten worden gebruikt.

Kledingstukken die ‘nul afval’ hebben zijn gemaakt van rechte stukken stof, waarbij alle stof wordt gebruikt. Stukjes die toch uit zijn geknipt, worden aan elkaar genaaid en gebruikt voor onderdelen van het kledingstuk. Restjes worden tevens bewaard, soms in het kledingstuk zelf, bijvoorbeeld verstopt in een ‘valse zoom’, om in een later stadium reparaties te kunnen uitvoeren bij gaten en doorgesleten plekken.

Techniek 4 Plooien

De techniek van plooien is niet moeilijk: stof vouwen, persen, eventueel vastzetten. Toch was plooien vroeger een luxe voor de allerrijksten, vooral als de plooien na de was opnieuw moesten worden aangebracht.

Van het oude Egypte is bekend dat koningen en koninginnen plisségewaden droegen van fijn gebleekt linnen. Uit de graftombe van Toetanchamon werd zelfs een grote collectie lendendoeken (onderbroeken) opgediept met vierkante plooien erin, horizontaal en verticaal gevouwen. In de zestiende en zeventiende eeuwen was een geplooide kanten kraag het toppunt van vorstelijkheid, hoewel ook heel populair onder de steenrijke burgerij van het Amsterdam uit de Gouden Eeuw. Deze kragen werden besteld bij Hollandse meesterplisseurs van wereldfaam en plooi voor plooi vastgelegd door portretschilders wiens werk nu in het Rijksmuseum hangt. In de eigentijdse haute couture en het moderne kostuumdesign is plooien nog steeds een proeve van artistiek vernuft en ambachtelijke kunde.

Plooien is tevens een kenmerk van vrijwel alle traditionele Nederlandse streekdrachten, vooral voor mutsen, schorten en rokken. Niet alle dragers van de streekdrachten waren even bemiddeld, maar de meesten hadden toch wel een ‘gevouwen doek onder de kont’ liggen – een plooirok of -schort die in gevouwen toestand onder het bedmatras lag zodat gewicht en lichaamswarmte hun werk konden doen. Een ‘keutel parsie’, zeiden de Zaankanters. De ‘witte bruid van Marken’, die trouwt voor de burgerlijke stand, draagt een familieplooischort dat er na vele generaties uitziet als origami.

Techniek 5 Stijven

Stijven is het toevoegen van een verdikkingsmiddel aan de stof, waardoor de stof steviger en gladder wordt. De stof wordt ook minder snel vuil omdat gesteven vezels minder vocht en vet opnemen.

Vanwege dit beschermende laagje is stijven een vorm van duurzaamheid: textiel gaat langer mee als ze is gesteven. De slijtage van dragen wordt verminderd, en omdat er minder vaak gewassen hoeft te worden, is er ook minder slijtage van wassen. Archeologisch onderzoek wijst uit dat al in de oudheid textiel werd gesteven. Nog steeds is het geen gek idee om lakens, tafelkleden en witte kleding te stijven om vies worden en slijtage tegen te gaan. Dit kan al door een beetje stijfsel toe te voegen in het laatste spoelprogramma van de wasmachine.

Stijfsel wordt gemaakt van koolhydraatrijke planten zoals tarwe, mais, rijst en aardappel en is 100% biologisch afbreekbaar. Het stijfsel wordt opgelost en gekookt in water, waarin de stof of het kledingstuk geheel wordt ondergedompeld. De stof wordt zonder uitspoelen gedroogd en vervolgens – heel belangrijk – op hoge temperatuur gestreken om de stijfsel aan de vezels te binden.

In het Holland van de middeleeuwen was de stijfselindustrie zeer belangrijk en de Hollandse stijfsels waren wereldwijd geliefd. In de Zaanstreek staat de oudste stijfselfabriek van Europa (uit de 16de eeuw), die nog steeds dienst doet als zetmeelfabriek (thans Tate & Lyle, inclusief een van de kenmerkende industriële geuren die de Zaankanters, afhankelijk van de windrichting, over zich heen krijgen).

Sterk gesteven stof is erg stijf en kan daardoor in een blijvende vorm worden gemoduleerd, zoals in de Surinaams-Creoolse traditionele dracht wordt gedaan bij de de ‘angisa’, de hoofddoek van de kotomisi. In de Hollandse streekdracht zijn de meeste mutsen en hoofdkappen meer of minder gesteven en gevormd, afhankelijk van de regio. Een bekend zwaargesteven kledingstuk is de Bunschoter-Spakenburgse kraplap die als een gebogen plank over de schouders wordt gedragen. De Bunschoter-Spakenburgse vrouwen in dracht zijn de laatst overgebleven meesterstijfsters – gelukkig is er op internet een tutorial vindbaar waarin een vrouw haar kennis deelt met RTV Bunschoten.

Techniek 6 Rimpelen en smokken

Smokken is een borduurtechniek waarbij een grote lengte strak samengeplooide of samengerimpelde katoen, linnen of zijde met verspringende steekjes over plooi naar plooi wordt samengenaaid. Deze bewerkte stof is nu rekbaar.

Voor het olietijdperk waren er geen rekbare stoffen of elastiek (lycra, bijvoorbeeld, is een synthetisch polyurethaan). Rubber (eerst gewonnen uit de rubberboom, daarna kunstmatig gemaakt van aardolie) werd pas vanaf de negentiende eeuw toegepast in kledingsluitingen van onder andere handschoenen en slobkousen. Toch waren er voor de uitvinding van rubber en elastiek wel degelijk kledingstukken die op bepaalde plekken rekbaar waren, zoals rondom de hals en manchetten. Dit effect werd bereikt met smokken.

Zover kan worden nagegaan wordt smokken sinds de vroege middeleeuwen gedaan, vooral in boerenhemden. Het woord ‘smokken’ is zelfs afkomstig van het woord ‘smock’, het Engelse woord voor boerenhemd. Het smokwerk kan zeer veel verschillende motieven en kleuren hebben.

Smokken en rimpelen zijn ‘textielmanipulerende technieken’ die kunnen worden ingezet als er schaarste is aan hang- en sluitwerk, zoals haken en ogen, knopen, ritsen of klittenband. De technieken zijn wel tijdrovend. Voor het rimpelen worden bij voorkeur rijgsteken gebruikt (waarvan de draad makkelijk door de stof te trekken is) en dit betekent dat de lengte stof met de hand moet worden doorgeregen.

In de traditionele Nederlandse streekdrachten wordt wisselend gesmokt, bijvoorbeeld in kinderkleding en doopjurkjes. Het bekende gestreepte Volendammer schort of boezel is aan de bovenkant, vlak onder de tailleband, strak gerimpeld en in doorlopend patroon vastgezet met borduursteken. Een (Engelstalige) stap-voor-stap uitleg van smokken staat hier.

Techniek 7 Modulair design en de lasercutter

Modulair ontwerp in textiel gaat over het uitsnijden van kleine stukjes stof met de lasercutter, in een design dat het mogelijk maakt de kleine stukjes slim aan elkaar te koppelen zodat een ‘weefsel’ van modules ontstaat.

Op deze manier is het mogelijk om van restjes stof toch nog een grotere lap te maken waar bijvoorbeeld een patroon uit kan worden gehaald. Modulair ontwerp is als patchwork maar dan zonder de stukjes aan elkaar te naaien. Dakpannen zijn een voorbeeld van modulair ontwerp dat iedereen kent: de dakpannen zijn individueel zo ontworpen dat ze samen een weerbestendige laag vormen op het dak. Als een dakpan kapotgaat hoeft niet het hele dak te worden vervangen maar alleen de individuele pan.

Voor modulair ontwerp in textiel is een lasercutter handig, al kan iemand die tijd heeft eventueel wel op de hand alle modules uitknippen en -snijden. De lasercutter werkt sneller en heel precies, waardoor de (digitaal ontworpen) modules perfect in elkaar grijpen. Met de lasercutter is het ook niet nodig om het patroon van de modules eerst over te brengen op het textiel: de lasercutter snijdt direct op de stof, aangestuurd door de computer. De lasercutter is hiermee een fantastische machine voor zowel de experimentele als de heel nauwkeurige thuismaakster.

De lasercutter gebruikt daarentegen wel weer veel energie, zowel voor het snijden als voor de afkoeling. Ook is het een grote machine die moet worden geproduceerd en onderhouden. Het is dus de vraag of de winst (minder textielafval) wordt goedgemaakt door het verlies (meer co2-uitstoot) van lasercuttergebruik. Bovendien wordt de lasercutter in de textielindustrie massaal ingezet om de productietijd van kleding te verkorten. Dit maakt de lasercutter een drijvende motor achter de ‘fast fashion’-industrie die zoveel klimaatschade toebrengt aan de biosfeer door verspilling en vervuiling. En het mes snijdt dubbel diep: met deze automatisering verdwijnt een groep kenniswerkers die van patronen snijden hun specialiteit hebben gemaakt. Deze praktijkkennis zal letterlijk uitsterven, waarmee de mensheid nog weer iets afhankelijker wordt van de industrie.

Techniek 8 3D-printen

Met de 3D-printer kunnen kleine stevige plastic objecten worden gemaakt, zoals knopen en andere kledingsluitingen. Ook geschikt voor sieraden, zoals de ‘boeken’ van de traditionele Hollands hoofdkap.

De bedoeling van een 3D-printer is om er drie dimensionale dingen mee te maken die zijn ontworpen met de computer. Het principe is ‘opbouwend’, net als bij een beeld dat wordt gemaakt van klei: de machine deponeert laagjes gesmolten plastic (of ander materiaal) van beneden naar boven, aangestuurd door software, totdat het object compleet is opgebouwd.

Voor industrieel ontwerpers is de 3D-printer een handig hulpmiddel om een exact (perfect geschaald) prototype te maken van iets nieuws, zoals een vaas of een auto. Voor mensen die werken met textiel kan de 3D-printer ‘hang- en sluitwerk’ produceren. Ook kan er rechtstreeks worden geprint op textiel, waardoor er dessins ontstaan, een soort borduur- of kraalwerk van plastic.

Voor kostuumontwerpers is het een machine die ingewikkelde hoofdtooien, maskers of onderdelen van harnassen kan maken.
In tijden van schaarste heeft het tegenwoordige ‘hang- en sluitwerk’ van gewone dagelijkse kleding geen vanzelfsprekende of oneindige voorraad. Ritsen kunnen niet op de hand worden gemaakt en slijten vrij snel. Ook ijzeren nestelringen, bijvoorbeeld voor de vetersluiting van een korset, zijn niet zelf te maken. Hier biedt de 3D-printer uitkomst, voor handzame objecten in eenmalige of kleine oplages.

Lange tijd heeft de tech-industrie gedacht dat 3D-printers de toekomst waren, tot het 3D-printen van woningen en bruggen aan toe. Die ontwikkeling valt vooralsnog tegen, waarschijnlijk omdat 3D-printen kostbaar is en tevens lang duurt: het verdienmodel is onvoldoende.

Techniek 9 Draagbare elektronica

In het olietijdperk klotst de elektrische stroom letterlijk tegen de plinten, met een gemiddeld verbruik van 3500 kilowattuur per huishouden per jaar. Na de ineenstorting van de fossiele brandstoffenindustrie is elektriciteit schaars en wordt slechts mondjesmaat en doelgericht gebruikt.

Draagbare elektronica is dan een alternatief voor gebruik in de omgeving. Feestverlichting, bijvoorbeeld, hoeft niet een complete zaal op te luisteren maar kan alleen de bruid decoreren, met zo mogelijk nog meer effect. Draagbare elektronica kan vrij eenvoudig, met lampjes die werken op een batterij (3 of 6 volt). De lampjes kunnen worden verwerkt in borduurwerk of op zichzelf staan. Het kan ook iets ingewikkelder, met kleine minichips waar beperkt code op kan worden gezet zodat de lampjes kunnen worden geprogrammeerd. Een volgende stap is het gebruik van kleine sensoren met de minichip, zodat draagbare elektronica zelfs interactief kan zijn. Voorbeelden van zulke minichips zijn ATtiny van Adafruit (www.adafruit.com) en miniboards van het merk Arduino (www.arduino.cc), dat zowel hardware als software biedt voor het maken van draagbare elektronica. Zie ook deze pagina en deze pagina.

Wanneer de tijd van nieuwe stilte en nieuwe duisternis aanbreekt, als miljoenen machines, voertuigen, huishoudelijke apparaten, hi-fi-installaties en beeldschermen ongebruikt staan weg te stoffen wegens gebrek aan ‘juice’ (elektriciteit), is elk lampje dat de donkerte verlicht een helder stralende ster dat eraan herinnert hoe te veel van het goede uiteindelijk kan leiden tot te veel van weinig.

Techniek 10 Hergebruik

Het idee van de ‘circulaire economie’ is onder andere geworteld in radicaal hergebruik van spullen die versleten zijn. Oude materialen zijn dan grondstoffen voor nieuwe producten. In het klein heet van een oud kledingstuk iets nieuws maken ‘upcycling’.

Wat kleding betreft is dit geen nieuw idee maar juist een heel, heel oud idee dat met de komst van de wegwerpmaatschappij in de jaren zeventig tijdelijk bij het grofvuil is gezet. Hergebruik van textiel en kleding is letterlijk zo oud als de wereld. Textiel is namelijk, ook mét machines en de lopende band, tijdrovend en kostbaar om te produceren – net als rundvlees, eigenlijk. Vezels moeten worden gewonnen of gemaakt, de vezels moeten tot garens worden gesponnen, de garens moeten worden geweven tot stoffen, de stoffen moeten worden verwerkt tot kleding, en tot op de dag van vandaag wordt elke naad nog steeds door mensenhanden in elkaar gestikt (en niet door robots, zoals in de autoindustrie). Het is eigenlijk onvoorstelbaar dat mensen zo onachtzaam met textiel omgaan.

Kleding werd voor duizenden jaren gemaakt van ‘hele panelen’, lappen stof die in de volle weefbreedte werd gebruikt en waarin zo min mogelijk werd geknipt. De Griekse ‘chiton’ uit de oudheid, een elegante dracht voor vrouwen, werd zelfs ongenaaid om het lichaam gedrapeerd, net als de hedendaagse Indiase sari. Kleding die wel was genaaid en versleten raakte, werd omgewerkt tot nieuwe kleding van de goede stukken. Doorgesleten stof werd gebruikt als tod en schoonmaakdoek en werd ten slotte grondstof voor vullingen of lompenpapier. Vanaf de 18de eeuw werd kleding zo in elkaar genaaid dat het makkelijk was om de naden weer uit te halen, zodat de stof voor een ander kledingstuk kon worden gebruikt. Geknipte naden werden daarom zo veel en zo stevig mogelijk afgewerkt zodat de stof niet ging rafelen, wat centimeters kostbaar verlies zou opleveren.

Beschadigde stof, bijvoorbeeld met water- of rookschade, lichtverkleuringen, schimmelvlekken en ‘beestjesgaten’ (mottenlarven die wol aanvreten) is nog steeds bruikbaar als materiaal voor kleding. Goed wassen en goed bedenken wat nog mogelijk is. Moderne kledingstukken (spijkerbroeken, jasjes) kunnen het beste helemaal uit elkaar worden gesloopt om te zien wat er van de stof kan worden gemaakt. En dat blijkt best veel te zijn.

Techniek 11 Plantenverf

Het kleuren en met verf decoreren van textiel is een meesterambacht dat al millennia in praktijk wordt gebracht en waarvoor hoogwaardige plant-, vezel- en chemiekennis nodig is.

Zoals de geneeskunde voor de komst van de synthetische wetenschappen bijna geheel afhankelijk was van plant- en kruidenkennis, zo was ook het verven van textiel een ‘horticultuur’ en werden er, naast geneeskrachtige planten, ook kleurplanten en -mossen gekweekt in de kloostertuinen en horti botanica. Niet alleen planten maar ook sommige dieren (torretjes, krabben) leverden een intens kleurresultaat. Voor de uitvinding van synthetische (mensgemaakte) kleuren in het midden van de negentiende eeuw, waren sommige kleuren zelfs zo moeilijk te maken dat ze exclusief werden voorbehouden aan pausen en vorsten, op straffe van de dood. Purper was zo’n kleur. In het Leiden van de late middeleeuwen, waar het verven van stoffen een ware industrie was, controleerden de strenge staalmeesters met kleurstaffels of er sprake was van ‘echt’ rood of zwart, en zo niet dan zouden de kleurwerkers het weten.

Het kleuren van natuurlijke vezels, zoals linnen, wol en zijde, vereist hooggespecialiseerde kennis. Welke planten en welke wortels leveren welke kleur, moet de kleur worden geëxtraheerd door koken, weken of fermenteren (zoals indigo voor blauw), welke mineralen kunnen als ‘beits’ het verfproces ondersteunen voor bijvoorbeeld kleurvariaties en lichtechtheid?
En toch is kleuren niet heel moeilijk en thuis prima te doen aan het keukenaanrecht. (Hoewel het vanwege eventuele gifstoffen de aanbeveling verdient om hiervoor aparte potten en pannen te gebruiken.) Groentes en fruit met een felle kleur bevatten kleurstoffen waarmee textiel kan worden gekleurd (rode kool, uienschillen, avocadopitten, bramen en blauwe bessen). Zwarte bonen geven een prachtige diepe kleur blauw als ze op de juiste manier worden geweekt. In de berm groeien ’s zomers heel wat gewassen waarmee kan worden gekleurd, zoals boerenwormkruid – de gele bloemkopjes geven een felle kleur geel.

In de textielindustrie wordt uitsluitend nog gebruikgemaakt van synthetische kleurstoffen, die soms met het afvalwater in rivieren wordt gedumpt. Iedereen heeft vast eens een plaatje gezien van een onnatuurlijk oranje, gele of blauwe rivier in een Aziatisch lagelonenland. Wat toch vreemd is, want voor fast-fashion-kleding die na een maand al wordt weggegooid is kleurechtheid helemaal geen vereiste.

Natuurlijke verf is voor de thuismaakster een snelle en goedkope manier om kleding te kleuren. Nadeel is dat natuurlijke verf snel, soms al na een jaar, kan verschieten en verbleken. Hoewel, nadeel? Is dit werkelijk een probleem? Natuurlijk niet. Dit geeft juist de mogelijkheid om het kledingstuk opnieuw te verven, misschien in een andere kleur of met een ander dessin. En het is een extra argument om zuinig met kleding om te gaan, het niet te vaak te wassen en het netjes op te bergen in een donkere en droge kast of kist.

Voor een introductie van werven met natuurlijke materialen en ook bacteriën, kijk hier.

Techniek 12 Huisgemaakte sits

Sits, of in het Engels chintz, is een handbeschilderde gebloemde stof – katoen en heel soms zijde – die in de zeventiende en achttiende eeuw een ware moderage was in Europa en met name Nederland.

De meerkleurige stof met complexe bloemranken en sierlijke diermotieven werd ontwikkeld in zuidelijk Indië, waar de kunst van het verven met beitsen en plantaardige kleurstoffen tot een ware kunst was verheven. Ze was eigenlijk de eerste wasbare en daarmee vrij duurzame meerkleurenprint ter wereld. De exclusieve stoffen van lichte katoen, destijds een novum in Europa, werden meegenomen door scheepskapiteins van de Vereenigde Oostindische Compagnie, die in India sowieso tussenstops maakten op weg naar de oostelijke koloniën of op weg terug naar Holland.

Omdat de stoffen zo exclusief waren, kon de VOC de vraag niet bijbenen. Derhalve werd de eerste Nederlandse sitsdrukkerij opgericht in Amersfoort. Later ontstond een bloeiende sector met meer dan 30 sitsdrukkerijen alleen al in Amsterdam. De Nederlandse sitsen werden veelal gemaakt met printblokken in plaats van met pentekeningen uit de vrije hand, zoals in India gebruikelijk was.

Sits maken is een bewerkelijk meerstappenproces waarbij de stof in etappes wordt voorbewerkt, ingetekend, gekleurd en beschilderd, gebatikt, gebleekt en weer bijgekleurd. Een traditionele handbeschilderde sits vergt diverse verfbaden, spoelbaden, droog-, bleek- en beitsprocessen en een uiteindelijke afwerking met hete strijkrollers, waardoor een beschermend glanslaagje over de stof wordt gecreëerd. (Antieke sitsen kleding in museumcollecties hebben dit glanslaagje soms nog, wat betekent dat het kledingstuk – ondanks zichtbare slijtageplekken – nooit is gewassen).

In principe moet het mogelijk zijn om zelf een sits te maken. De stappen, hoewel ingewikkeld, zijn op zichzelf niet moeilijk. Een poging tot ‘homemade’ kan echter stranden in gebrek aan infrastructuur (bleekvelden waar het textiel dagen in de brandende zon kan liggen zonder te worden gestolen of beschadigd? Hete strijkrollers?) en beschikbare ingrediënten of recepten (buffelmelk? Pasta van rijstepap?).

In de streekdrachten, met name die uit de Zaanstreek en van Hindeloopen, is sits tot op de dag van vandaag een populaire stof. Zaanse kassekiens (schootjakken) en de typische Hindeloopen ‘wentkes’ (openvallende lange mantels) zijn gemaakt van sits. Tegenwoordig zijn er ook nog een aantal Nederlandse textielbedrijven die reproducties van oorspronkelijke sitsen verkopen, zoals Dutch Fabric, l’Arbe de Vie, Petra Prins en Den Haan & Wagenmakers. Sitsimporteur Nathalie Cassee heeft in 2020 in Amersfoort een ambachtelijke katoendrukkerij geopend voor het zelf maken van geblokprinte katoen.

Techniek 13 Visleer

Wie zijn hand ervoor in het vuur wil steken, kan het makkelijk beweren: 99,9% van de Nederlanders zal niet weten (of geloven) dat van de overgebleven vellen zalm of schol prachtig leer kan worden gemaakt. ‘Gaat dat dan niet stinken?’ Eventjes wel maar na een paar keer gebruik is de visgeur weg.

Visleer is een bijzonder materiaal, al lijkt het uitsluitend in beeld te komen als er grote tekorten zijn op de kledingmarkt. Bijvoorbeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen er algehele schaarste was aan alles behalve damesbladen (schijnbaar). In die jaren werd visleer van harte aanbevolen in Margriet en Libelle in de vorm van regenkapjes, handtassen en handschoenen. Tegenwoordig wordt visleer verkocht door de Amsterdamse papier- en boekbinderswinkel Vlieger voor exclusieve omslagen van handgebonden boeken. En tik voor de grap eens ‘visleer’ in op Pinterest of Instagram en er verschijnen talloze toepassingen, van originele lampenkapjes tot traditionele Inuit-laarzen. Terwijl 99,9% van de Nederlanders dit dus ziet als keukenafval met een luchtje, zelfs (naar mijn beste weten) de streekdracht dragende mensen in de vissersdorpen van de voormalige Zuiderzee.

Visleer kan worden gelooid in een ruim 50-50 mengsel water en urine (ja, gewoon opvangen en bewaren in een gesloten jerrycan tot 15 liter is gespaard). Voordat de visvellen voor ongeveer een maand in dit looibad verblijven, moeten ze worden ontdaan van al het aanhangende weefsel. Dit kan worden gedaan door met een lepel de vellen goed uit te schrapen. De looiende vellen worden elke dag even omgeroerd. Het looibad gaat niet vies ruiken, tenzij de vloeistof is bedorven door vieze roerlepels. Dan alles weggooien en opnieuw beginnen.

Nadat de vellen zijn gelooid worden ze gewassen met afwasmiddel (de alkaline vloeistof fixeert het leer) en dan aan de lucht gedroogd. Ze zullen wel krimpen en verschrompelen. Wie een strakke gladde vishuid wil moet deze dus voor het drogen opspannen.

Een snellere looimethode is te zien in deze grappige videotutorial uit de Australische bush. Of kijk hier naar hoe een aantal kunstenaars uit Arctische gebieden op inheemse wijze werken met visleer voor een project van het Amerikaanse Smithsonian’s National Museum of Natural History.

Techniek 14 Kristallen

Geen geld voor edelstenen en andere bling? Dan kweke men die toch gewoon zelve in de gemoedelijkheid van de eigen keuken? Kristallen zijn makkelijk te maken (van suiker, keukenzout of aluin) en geven in combinatie met textiel een fantastisch luxe effect.

Mensen zijn net eksters: ze houden van alles dat blinkt. Uit opgravingen waar oude skeletfragmenten worden gevonden, soms gedateerd tot in de prehistorie, worden vaak ook kralen en andere sieraden opgediept. Om nog te zwijgen over wat er in de oudheid allemaal aan kostbaarheden het graf inging met de farao en zijn koningin. Vanaf ver in het verleden hebben mensen zichzelf klaarblijkelijk opgesmukt, een behoefte die vast diep zit ingebakken in het reptielenbrein, wat niet eens gek is voor een saai ogend organisme dat volledig naakt is en dus geen tekening heeft op vacht of verentooi, met ook nog eens een beperkt huidkleurig palet (van lichtroze naar donkerbruin, niks blauw, paars, groen, geel, rood, oranje of ander keks).

Maar edelstenen en edelmetalen dragen niet voor niets de naam ‘edel’: de materialen zijn zeldzaam, moeilijk te winnen en daarom duur en letterlijk omhangen met exclusiviteit en status. De ‘gewone’ vrouw heeft er minder toegang toe dan de rijke en adellijke.

Echter: dat weerhield er de burgervrouwen in de Zaanstreek van de achttiende eeuw niet van om zichzelf ruimhartig te behangen met goud, zilver en glinsterende edelstenen. Hoe protestants en ‘sober’ ook, een Zaanse vrouw droeg elke dag haar ‘gouden kap’ met oorijzer, zijboeken, zijnaalden en voorhoofdsnaald, vaak bezet met edelstenen, alsmede oorbellen, een dure ‘bootjes’ketting (van ingelegde edelstenen), gouden broches en armbanden om elke pols.

Een ‘armeluisvoorhoofdsnaald’ die toch blinkt van kristal kan worden gemaakt door een stukje stof in een viscose oplossing van aluin te hangen en dan te wachten tot de aluinkristallen aangroeien op de stof (kan een tot drie dagen duren). Daarna kan van de stof met kristallen een voorhoofdsnaald, decoratieve band of ander sieraad worden gemaakt.

Onderzoeker/designer Loes Bogers is flink in het fenomeen ‘kristallen kweken’ gedoken en kwam met interessante resultaten, vooral haar kristallen op zijde zijn geweldig. Bekijk hier wat zij ontdekte.

Techniek 15 Paspop op maat

Om kleding te maken die perfect past is een paspop op schaal 1:1 een prima, bijna onmisbaar hulpmiddel. Maar hoe een paspop te krijgen die precies gelijk is aan het lichaam?

Een paspop vergemakkelijkt veel ‘naaihandelingen’, zoals plooien en het bepalen van coupenaden. Elk patroon kan op de paspop worden gecontroleerd op pasvorm en op model: het wordt op de pop al duidelijk of een patroon mooi is en voldoende flatteert.

Ideaal is een paspop die precies gelijk is aan het lichaam van de maakster (of beoogde draagster – in de meeste maar niet alle gevallen dezelfde persoon). Geen lichaam is hetzelfde. Een 1:1 paspop duidt precies aan waar in dit specifieke geval de taille zit, hoe smal de rug en hoe zwaar de boezem is, dat er sprake is van een gekanteld bekken of niet, en van ronde of juist vierkante schouders. Allemaal belangrijke ijkpunten voor het goed zitten van een kledingstuk.

Eerst moet het lichaam nauwkeurig worden opgemeten (assistentie vereist). Daarna zijn er twee snelle opties. 1. De maten kunnen worden ingevoerd in de gratis ‘open source’ software van Make Human. Op basis van het zo samengestelde computermodel kan een 1:1 lichaamsmodel/paspop worden uitgesneden met de lasercutter. 2. De maten kunnen worden doorgegeven aan het bedrijfje Bootstrap Fashion, dat (tegen betaling weliswaar maar niet heel duur) per email een naaipatroon aanlevert voor een precies lijkend mannequin.

Een langzamer optie is om een mal te maken van het lichaam, bijvoorbeeld met Ducttape of gipsverband dat om het lichaam wordt gezwachteld, doorgeknipt, weer aan elkaar gemaakt en gevuld met purschuim, papier-maché of fiberfill. Verschillende ‘slow’ methodes zijn hier te vinden.

Techniek 16 Paskop op maat

Kappers en haarstylisten zullen er altijd zijn, zolang de mensheid hoofdhaar heeft. Maar zonder een wereldindustrie gebaseerd op fossiele brandstoffen en massaconsumptie, zal het gigantische (zeg maar gerust: overweldigende) aanbod van haarproducten (shampoo’s, conditioners, crèmes, verf, gels, sprays, krullers, strijkijzers, spelden, klemmen, diademen en elastieken) een stuk minder zijn.

En iedereen weet hoe lastig het is om haar te verzorgen met alleen water, zeep en appelazijn. Geen wonder dat mensen voor het tijdperk van de massaconsumptie mutsen, petten, hoeden, pruiken en kappen droegen. Niet alleen om het haar schoon te houden of vies haar te verbergen, maar ook om zonder al te veel kunst- en vliegwerk mee te kunnen doen aan de mode en ‘bad hair days’ tot het minimum te beperken.

In de Zaanse streekdracht droeg men in de achttiende eeuw een nauw om het hoofd sluitende hul of kanten kap met oorijzers, die dus precies op maat moesten zijn. Aan het begin van de negentiende eeuw kwam de ‘pol’ in zwang, een extra kapje van karton dat de achterschedel verlengde en tussen de ondermuts en de kap werd gedragen. Bij het voorhoofd werd een krullenrandje nephaar gedragen, gemaakt van gedraaid touw of eigen haar.

Een paskop of pruikenkop is voor het maken van hullen en kappen wel zo handig: die geeft een indruk van de afmetingen van het hoofd en is tevens een ‘platform’ om op te werken. Een paskop van het eigen hoofd kan worden gemaakt door het hoofd in te (laten) scannen met een 3D-scanner en deze scan in te voeren in 3D-software. De scan kan dan netjes worden bewerkt (bijvoorbeeld exact symmetrisch worden gemaakt) en worden voorbereid voor het uitprinten met de 3D-printer of het uitsnijden met de digitale freesmachine of (in salamiplakjes) met de lasercutter. 3D-scanners zijn erg duur, dus het is beter om contact te zoeken met een ‘makerspace’ (in Amsterdam aan de Contactweg in West) of een fablab in de buurt (zoals in Amsterdam het fablab van Waag aan de Nieuwmarkt), waar een 3D-scanner gratis of tegen een kleine vergoeding kan worden gebruikt.

Overig

En daarnaast zijn er natuurlijk wat basismaterialen nodig, zoals naalden, spelden, scharen, garens, een vingerhoed, een meetlint, (patroon)papier en potloden.

En natuurlijk moet een kledingstuk goed worden onderhouden, gewassen en bewaard. In de post ‘Het magische getal 3’ is daar meer over te lezen.